922 j 63 December 1922.
ilonummer MEMORIE VAN TOELICHTING
156
157
158
159
160
161
Volgens dit artikel vergoedt de gemeente aan de daarvoor in aanmerking komende bijzondere
^scholen de kosten van instandhouding dier scholen, met uitzondering van de jaarwedden
der onderwijzers. In verband met de voorschotten over 1922 op die vergoeding aangevraagd
en omdat de inning der schoolgelden geschiedt door de schoolbesturen, terwijl de op-
-- j4 ^"^aming voldo^ndt^geacht.
111 uc Mimu, „vi "bijzonder vervolgoifclerwijs'kent de gemeente volgens ail 102 een bij-
drage toe, welke bijdrage per leerling berekend wordt op het bedrag, dat gemiddeld per
leerling van het openbaar vervolgonderwijs ten laste der gemeente is gebleven.
Garaamd op hetzelfde bedrag als vorig jaar.
De vergoeding, welke krachtens dit artikel aan elke bijzondere school wordt uitgekeerd, bedraagt
voor de
Bijzondere Protestantsche School 2015.28 zijnde 5.857van 34408.
R. K Jongensschool 1645.82 28100.
R. K. Meisjesschool 2516.17 42960.
Totaal 6177.27
of afgerond 6180.
De rente is berekend naar den koers der drie ten honderd rente gevende Nationale schuld op
den eersten beursdag van 1922, vermeerderd met 1/2% overeenkomstig het 2e lid van art.
205 der Lager Onderwijswet 1920.
Wanneer eene bijzondere lagere school, welke gesticht is met door de gemeente verstrekte gelden,
wordt bezocht door kinderen in andere gemeenten woonachtig, dan wordt door die gemeen-
ten bijgedragen in de stichtingskosten dier school.
Evenzoo dragen' andere gemeenten bij in de kosten van instandhouding bedoeld in art. 101,
alsmede in de kosten'van het vervolgonderwijs als bedoeld in art. 102 der Wet.
Voor zoover nu kinderen, in deze gemeente woonachtig, elders schoolgaan, zal dus door deze
gemeente aan die andere gemeenten uitkeering moeten worden verstrekt van bovenbedoelde
vergoedingen, waarvoor nevensstaand bedrag wordt geraamd.
Gerekend is op 400 kinderen naar eene vergoeding van f 30.— per kind.
Bij raadsbesluit van 19 October 1921, no. 93, gewijzigd 18 Mei 1922, no. 42, verklaarde de ge-
meente zich bereid met Haarlem eene regeling te treffen als bedoeld in art. 19, 4e lid der
Lager Onderwijswet 1920.
De daaruit voortvloeiende kosten worden geraamd op rond f 8400.— en wel voor 280 leer-
lingen f 30.— per kind.
Hieronder worden gebracht vergoeding van reis- en verblijfkosten aan sollicitanten, advertentie-
kosten ter oproeping van onderwijzers, vergoeding van reis- en verblijfkosten voor het
onderzoek naar sollicitanten en andere kleine uitgaven, welke niet onder een der vorige
posten kunnen worden gebracht.