22 FEBRUARI 1923.
5
Artikel 9.
Voor het opgraven van een lijk, niet door het open-
baar gezag bevolen en voor het opgraven en over-
brengen van een lijk van den eenen grafkelder of
grafstede naar den anderen op dezelfde Begraafplaats
met inachtneming der bepalingen van art. 12, lste
zinsnede der Wet van 10 April 1869 (Staatsblad no.
65) zal, behoudens de verplichting tot aanzuivering
van het meerdere recht bij begraving in eene hoogere
klasse f 10.— worden betaald.
Artikel 10.
Voor het begraven van lijken van geheel onvermo-
genden, welk onvermogen moet blijken uit een door
den Burgemeester af te geven bewijs, wordt geen recht
geheven.
Artikel 11.
Deze verordening treedt in werking op den dag
waarop de Koninklijke goedkeuring bij Burgemeester
en Wethouders bekend is geworden, met dien ver-
stande dat het tarief voor het schoonhouden van voor-
werpen, die reeds vôör dat tijdstip op graven waren
aangebracht, voor het eerst over het jaar 1924 zal
worden toegepast.
De bestaande regelingen omtrent het gebruik van
de Begraafplaats vervallen, zoodra de nieuwe regelin-
gen krachtens dit artikel worden toegepast.
Gedaan ter openbare raadsvergadering van den 22
Februari 1923.
De Secretaris,
De Voorzitter,