16 APRIL 1925.
64
volkomen bereid nader met voorstellen te komen, wat
in het besluit zou kunnen worden vermeld.
De heer Jorritsma merkt op, datdewoorden ,,'t lijkt
gelijkhebberij" zooeven is gebruikt, waartegen hij
wil opkomen. Burgemeester en Wethouders zeggen
maar ijskoud, dat de groote kosten van de bepleiste-
ring geschat op ongeveer f 40.000 hun vrijheid geven
mede te gaan met het oordeel van den Gemeente-
Opzichter, wiens advies spreker geen cent waard aclit.
Wanneer men geen vertrouwen stelt in het Bestuur
der Woningvereeniging, laat men dit dan maar ronduit
zeggen.
De heer Dr. Droog zegt, dat de opmerking van
den heer Jorritsma over het oordeel van den Gemeente-
Opzichter, dat dit geen cent waarde voor hem heeft,
evengoed kan gelden voor het rapport der deskundi-
ge Commissie. Spreker wil alleen mededeelen, dat
onze deskundige verschillende wenken heeft gegeven
aan de leden der deskundige commissie het gaat niet
aan iemand zoo een duw te geven.
De heer Breed is eveneens van oordeel, dat Burge-
meester en Wethouders en het Bestuur van Tuinwijk
heel dicht bij elkaar staan, doch gelooft, dat in dat
Bestuur vertrouwen moet worden getoond door nu
toe te staan het gevraagde crediet van f 75 000, terwijl
dan later beoordeeld wordt, of tot uitvoering van het
groote plan moet worden overgegaan Spreker wil
volstrekt niet zeggen, dat door het toestaan van het
crediet dit maar moet worden uitgegeven, dit zou
nader beoordeeld dienen te worden in onderling over-
leg, maar de Raad zou er niet meer in behoeven te
worden gekend.
De Voorzitter zegt uit de besprekingen te hebben
opgemerkt. dat de uitdrukking „ten hoogste" in het
ontwerp-besluit zoo'n schrik heeft gegeven waarom
hij er op wil wijzen, dat in het praeadvies, gevoegd
bij dit besluit, reeds verdere medewerking in uitzicht
wordt gesteld. Daarin is immers reeds vermeld, dat
Buigemeester en Wethouders slechts als uitersten
maatregel tot algemeene bepleistering willen overgaan,
maar eerst de resultaten van het meer beperkte plan
behooren te worden afgewacht. Blijken deze bij enkele
woningen onvoldoende, dan kan worden nagegaan,
welke maatregelen bovendien moeten worden genomen
ten opzichte van de woningen, waarin nog hinder
van vocht wordt geconstateerd. Thans vragen Burge-
meester en Wethouders machtiging tot uitgifte van
gelden, die naar hunne meening direct noodig zijn.
Zij zijn van oordeel, dat zij nader bij den Raad dienen
te komen, als meerdere gelden noodig mochten zijn,