25 FEBRUARI 1926.
56
De heer Jorritsma wijst er op, dat als men het ge-
deelte van de sloot langs den Meerweg dempt, het
euvel van stank nog niet geheel wordt ondervangen.
In dit verband wil spreker er de aandacht op vestigen,
dat de gemeente zelf het riool laat uitloopen op een
gedeelte van de sloot achter de Sumatrastraat, wat
zeer ongewenscht is.
De heer Dr Droog, Wethouder," zegt, dat het de
bedoeling is vervuiling van vaarten en wateren door
uitloozing van riolen zooveel mogelijk te voorkomen.
AIs het groote rioleeringsplan ook eenmaal zal zijn
ingevoerd, zal ook dit riool daarin zeker worden op-
genomen. De bedoeling van dit plan is juist om der-
gelijke toestanden op te heffen of te voorkomen. Dit
mag evenwel geen reden zijn deze zaak niet uit te
voeren. Ook de uitmonding aan de Sumatrastraat zal
van tijdelijken aard zijn.
Ue heer Van der Erf verklaart zich absoluut voor
dit voorstel. doch gelooft, dat de gemeente zoo in
den loop der tijden voor groote uitgaven zal komen
te staan en dit in de toekomst groote offers zal vra-
gen. Spreker is van oordeel, dat verschillende grens-
slooten voor demping in aanmerking komen en kan
niet inzien, dat als men het voor den een toestaat,
men het voor een ander zal kunnen weigeren.
Üe heer Dr. Droog, Wethouder, zegt het daarmede
niet geheel eens te zijn. Het betreft hier een bestaan-
den toestand, waarbij het maken van de straten op
Insulinde van grooten invloed is geweest. De menschen
die hier wonen, zijn buiten hun schuld in dezen toe-
stand gekomen. Als men het vooruit weet, is dat
geheel iets anders en zou spreker er niet aan denken
om te helpen. Wanneer iemand gaat bouwen, weet
hij in welken toestand hij verkeert. Spreker zou dit
geval zeker niet als een precedent willen beschouwen.
In dit geval zijn de menschen absoluut buiten hun
schuld in een dergelijken toestand gekomen. Zelf zal
door hen voor afscheiding worden zorg gedragen,
terwijl de demping slechts zal plaats hebben tot de
hoogte van de tuintjes. Elk geval zal steeds op zich-
zelf bezien moeten worden. Er heeft bij dit besluit
absoluut niet voorgezeten in het vervolg elke stinksloot
voor rekening der gemeente te dempen.
De heer Van der Erf is van oordeel, dat men in
het vervolg dergelijke gevallen, die men absoluut weet,
dat hinderlijk zijn, zal moeten helpen bevorderen op
te heffen. Spreker komt tot deze conclusie, dat als het
Bestuur van eene Woningbouwvereeniging vraagt tot
demping van een sloot over te gaan, die hinderlijk is,