25 FEBRUARI 1926.
60
In de eerste plaats wil spreker dan opmerken, dat
in de vergaderingen van de Commissie voor het
ürondbedrijf altijd een aangename en beschaafde toon
heerscht. Voor het werk van den Rentmeester van het
Grondbedrijf heeft spreker alle achting en buitenge-
woon veel respect, daar hij de zaken steeds met veel
tact weet te behandelen. Steeds weer geeft hij blijk
van goeden kijk op zaken en goede, eerlijke koop-
manschap. Voor het Grondbedrijf is de Rentmeester
ontegenzeggelijk een buitengewone kracht en spreker
is er geheel van overtuigd, dat door den Rentmeester
zeer veel nutfig werk in het belang van de gemeente
îs verricht. Spreker zegt zich er dan ook buitengewoon
over te hebben geërgerd, wat door den heer Jorritsma
voor de balie is gezegd over den Rentmeester van
het Grondbedrijf, daar deze dat allerminst heeft ver-
diend, doch integendeel zooveel in deze functie in het
belang van het welzijn der gemeente heeft gedaan.
Wat gezegd is, noemt spreker de meest gemeene
insinuatie, waarover hij zijn ernstige afkeuring wenscht
uit te spreken.
Voorts zegt spreker den lieer Jorritsma niet de eer
te zullen aandoen, hem te verzoeken duidelijk aan te
toonen, waar de schande inzit, dat spreker hier nog
in het Grondbedrijf zit, alsof iemand, die wel eens
een stuk grond gekocht of verkocht heeft, niet in staat
zou zijn de belangen van de gemeente te behartigen.
Spreker zegt, dat bij ten zeerste waardeert, wat
daarop door den Voorzitter is gezegd, maar hij is
van oordeel, dat daarmede niet genoeg is gezegd.
Het gesprokene hield de gemeene insinuatie in. alsof
spreker niet in staat zou zijn als eerlijk man de be-
langen der gemeente te beharfigen. Dit zijn dingen,
die in een raadsvergadering niet kurinen passeeren.
Het wordt langzamerhand te sterk, wat de raadsleden
van het meergenoemde lid hebben te verdragen.
Spreker zegt, dat de heer Jorritsma nu zoo verstandig
is geweest te eclipseeren, doch hoopt, dat door den
Voorzitter in het vervolg bij een dergelijk optreden
tegen den Rentmeester van het Grondbedrijf gecenseerd
voor de balie, een einde wordt gemaakt. Het is een
schande, dat een raadslid op een dergelijke manier
in de vergadering spreekt.
De heer Jorritsrna keert terug in de vergadering.
De Voorzitter antwoordt, dat hij den heer Jorritsma
verzocht heeft geen afwezige raadsleden aan te vallen.
Voorts heeft hij hem eenige malen verzocht om niet
voort te gaan op de manier, waarop hij bezig was te
spreken. In dit stadium komt het spreker evenwel
wenschelijk voor hierover niet verder uit te weiden.