20 MEI 1926.
101
vcor aflossing van hypothecaire credieten iuidende
als volgt
50. Oeld!eening voor aflossing van hypothecaire
credieten.
De Voorzitter deelt mede, dat de Financieele Com-
missie tegen de vaststelling van dit ontwerp-besluit
geen bezwaar heeft.
De heer Jorritsma vraagt, of dit besluit in verband
staat met voorstel 51 en of men voldoende waarbor-
gen kan krijgen.
De heer Jhr. van de Poll, Wethouder, deelt mede,
dat het de bedoeling is, dat de Raad de bevoegdheid
geeft aan Burgemeester en Wethouders om te gaan
onderhandelen.
De heer Jorritsma informeert, of het eene besluit
aan het andere vast zit.
De Voorzitter deelt hierop mede, dat als besluit
no. 50 niet zou worden aangenomen, dan voorstel
no. 51 zou worden teruggenomen. Spreker wijst er
verder op, dat bij voorwaarde B van besluit no. 51
wordt bepaald, dat voor ieder belanghebbende het
onder A bepaalde toepassing zal vinden met ingang
van den datum te bepalen door Burgemeester en Wet-
houders. Dit kan mitsdien worden bepaald als Bur-
gemeester en Wethouders het oogenblik achten aan-
gebroken, dat voldoende zekerheid voor betaling
aanwezig is.
De heer Jorritsma merkt op, dat er tot nu toe van
die aflossing en rentebetaling niet veel is terecht ge-
komen.
De Voorzitter zegt, dat het niet aangaat allen over
een kam te scheren.
De heer Jorritsma zegt ook liever geen namen te
willen noemen, maar men zal zeker begrijpen, wie
hij op het oog heeft.
De Voorzitter merkt op, dat juist daaroin punt B
in het besluit is opgenomen.
De heer Breed vraagt, of het mogelijk is, dat als
de Raad de bevoegdheid geeft aan Burgemeester en
Wethouders om te onderhandelen, de Raad later kan
aandringen op het treffen van maatregelen tegen de-
zelfde personen.
De Voorzitter antwoordt hierop, dat die mogelijk-
heid positief bestaat.
De heer Tromp is van oordeel, dat hierdoor beide
partijen wat voordeeliger uit zijn.