20 MEl 1926. 116 I geweest opzettelijk te beleedigen en dat hij meende in het algemeen belang te handelen door deze mede- deelingen te doen, doch spreker wil er inditverband toch uitdrukkelijk op wijzen, dat iemand, die în eene openbare functie als raadslid optreedt, alleen behoor te spreken met zakelijke mededeelingen en met met insinuaties en zeker niet, wanneer hij daarvan mets heeft kunnen bewijzen. Komende tot de behandeling van de verschillende punten zou spreker het volgende willen opmerken. Punt 1 gaat langs den weg heen. Als die boer menschen, die bij hem aan het werk zijn geweest, heeft weggewerkt, is dat voor rekening van dien boer. tiet zou er evenwel volgens de gedachte van den heer Jorritsma om gaan, dat door dien boer van de N V Boerderij Bronstee grond is gehuurd en bij deze de heeren Dr. Droog en Swolfs als aandeelhouders invloed zouden hebben kunnen uitoefenen op het aannemen van werkloozen. De heer Jorritsma meent, dat het noodig was geweest de boeken van die Maat- schappij na te zien, of deze heeren aandeelhouders waren, doch als menschen als de heeren Dr. Droog en Swolfs op eerewoord verklaren nooit een aandeel in die Maatschappij te hebben gehad en ook nu met te hebben, schenken wij daaraan wel zooveel ver- trouwen, dat daarmede genoegen wordt genomen De beleediging komt nu nog sterker tot uiting door de wijze van beoordeehng van het geheele rapport door den heer Jorritsma. Bij de behandeling van het tweede punt heeft het spreker genoegen gedaan, dat aan den heér Schelling excuus is aangeboden, doch de uitdrukking omtrent het aanvaarden van de verklaring van een der perso- nen die door de Commissie zijn gehoord „met een lepe'ltje zout" doet spreker vermoeden, dat de heer Jorritsma voelt met dit excuus te veel te hebben ge- zegd. Het derde punt heeft den heer Jorritsma aanleiding ge^even opnieuw scherpe critiek uit te oefenen, waar- mede spreker het uit den aard der zaak absoluut niet eens is. Wanneer gegronde bezwaren bekend zijn, heeft men als raadslid den plicht daarop te wijzen en gaat het niet aan te spreken, dat het een janboel is en dat wordt gesaboteerd. Het doel moet zijn mis- standen te verbeteren en ook een raadslid behoort daartoe alle mogelijke moeite te doen. Spreker is er dan ook van overtuigd, dat wenken in die richting aan Burgemeester en Wethouders zeer zeker een ge willig oor zullen vinden, al meent de heer Jorritsma dit schouderophalend te moeten betwijfelen spreker

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1926 | | pagina 26