20 MEI 1926. 117 Iaat hierop volgen, zelf ondervinding van het tegen- deel te hebben opgedaan. Spreker acht het in ieder geval beneden de waardigheid en goede manieren, om op deze wijze de zaken naar voren te brengen, en is niet voornemens op deze wijze met een mede- raadslid in discussie te treden over de belangen der gemeente. Het vierde punt acht spreker buitengewoon onkiesch behandeld door den heer Jorritsma, door op te mer- ken, dat in het rapport zelf wordt erkend, dat Nees- kens visch heeft aangenomen. Spreker wil niet nalaten hierover nog even nader te spreken, daar dit zeer zeker in het belang van den goeden naam van een ambtenaar noodzakelijk is. Deze opmerking van den heer Jorritsma kan niet door den beugel en spreker zal daarom voor een juist begrip het gedeelte van het rapport op deze aangelegenheid betrekking hebbende even vooriezen. Spreker heeft wel niet gevraagd aan Neeskens, of die bezwaar heeft tegen het noemen van zijn naam, maar dat wi! hij er gaarne op wagen. Het rapport zegt „Ten slotte hebben wij ook gehoord den man, wien de beschuldiging betrof, den heer Neeskens. Deze ontkende ooit giften of wat ook te hebben aan- genomen voor of na indiensttreding van werklieden met uitzondering van één door hemzelf naar voren gebracht geval, toen iemand, die onder zijn leiding t jdelijk had gewerkt en daarna weer als vroeger tewerk werd gesteld bij het visscherijbedrijf te IJmuiden, hem uit dankbaarheid eenige weken Iater enkele visschen heeft gebrachteen uiting van dankbaarheid, die alleen staat en die wij, gezien de bijzondere omstandigheden kunnen waardeeren en dan ook onmogelijk onder het gangbare begrip van omkoopen kunnen brengen. Bovendien heeft de heer Neeskens betaling voor deze visschen aangeboden en den gever dringend verzocht zich van giften te onthouden. Wij kunnen dan ook tot geen andere conclusie komen, dan dat de heer Jorritsma volkomen ten on- rechte in het openbaar de eer van een ambtenaar bij Publieke Werken heeft gekwetst en diens goeden naam aangetast, hetgeen naar onze overtuiging in het open- baar behoort te worden rechtgezet. De Commissie heeft het zoo bekeken, vervolgt spreker en hij vraagt zich af, of het nu wel aangaat, om iemand, die ten slotte niet meer werkt bij de gemeente en de diensten van de gemeente niet meer noodig heeft en van zijn besomming enkele visschen afgeeft, op deze wijze te belasteren. Spreker acht dit beneden de waardigheid van iedereen, om eene der-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1926 | | pagina 27