20 MEI 1926.
2
dan zou openlijk moeten worden bekend gemaakt,
dat een raadslid zich op ontoelaatbare wijze is te bui-
ten gegaan. De zekerheid, hetzij de ééne, hetzij de
andere conclusie te moeten trekken, kan ons dus be-
zwaarlijk als een aantrekkelijk vooruitzicht voorkomen.
De Commissie heeft acht vergaderingen gehouden.
Zeer tot onze spijt kon het rapport niet zoo spoedig
worden uitgebracht als aanvankelijk gehoopt werd.
Twee redenen waren van deze vertraging de oorzaak.
In de eerste plaats was de Heer Jorritsma bij zijn
eerste bezoek slechts genegen een enkel onderdeel
toe te lichten en wilde alvorens verdere mededeelingen
te doen, vaststelling van de notulen der Raadsverga-
dering van 21 Januari afwachten. In de tweede plaats
verhinderden huiselijke omstandigheden den Voorzitter
gedurende eenige weken te vergaderen.
Na ernstige bestudeering van de notulen der Raads-
vergaderingen hebben wij een vijftal punten vastgesteld
die naar onze meening voor een nader onderzoek in
aanmerking kwamen en waaromtrent wij toelichting
aan den Heer Jorritsma gevraagd hebben. De Heer
|orritsma toonde zich tot deze nadere toelichting bereid
den eersten keer op voorwaarde, dat de Secretaris der
Commissie bij het onderhoud niet aanwezig zou zijn,
later ook in tegenwoordigheid van den Secretaris.
Tot ons genoegen verklaarde de heer Jorritsma aan
het einde van het eerste onderhoud zich te verheugen
over de samenstelling der Commissie en vertrouwen
te stellen in de onpartijdigheid van de drie leden.
Het eerste punt van onderzoek betrof de opmerking
van den Heer Jorritsma (Raadsvergadering 29 October
1925, notulen blz. 157) naar aanleiding van een boer
in den Haarlemmermeer, die Heemsteedsche werkloozen
wii en kan gebruiken
,,'t Gerucht gaat, dat die boerderij gehuurd wordt
door de N. V. Boerderij „Bronstee", waarin aandeelen
hebben enkele personen, aan deze tafel gezeten".
De Heer Jorritsma verklaarde, dat men hem heeft
meegedeeld, det de Heeren Dr. Droog en Swolfs aan-
deelhouders zijn. Na onderzoek is gebleken, dat geen
van beide personen aandeelhouders zijn, noch ooit
geweest zijn, zoodat eenig verband tusschen deze
personen en den boer in den Haarlemmermeer in geen
enkel opzicht aannemelijk is gemaakt.
Het tweede punt van onderzoek betrof de opmerking
van den Heer Jorritsma (Raadsvergadering 2ö Novem-
ber 1925, notulen blz. 210:)