•- -•
20 MEI 1926.
99
zeggen. De bedoeling is, dat de kasgeldleening, die
nu bij Centraal Beheer is gesloten, wordt ondergebracht
in deze groote leening. Er is ook gevraagd, of voor
kleinere stukken plaatsing mogelijk zou zijn tot een
lager percentage, doch hierin zijn wij niet kunnen
slagen, vervolgt spreker en wij meenden juist, dat dit
een betrekkelijk gunstige aanbieding was in vergelij-
king met andere gemeenten. Door den heer De Breuk
is gezegd, dat andere gemeenten leenen voor 4\ pCt.
tegen 981, doch spreker zou gaarne de namen van
die gemeenten willen hooren en of die ook op schuld-
bekentenis hebben geleend. Ten opzichte van den Haag
merkt spreker op, dat deze gemeente doende is eene
leening te plaatsen op de open markt tegen obligaties
met een koers van 99 pCt, doch hij weet niet, of
men er mede bekend is, dat het verschil in kosten
tusschen open markt en leenen op schuldbekentenis
heel groot is. Spreker heeft dat na laten gaan, hij wil
daarover niet in details treden maar komt op een
verschil van 2.4 pCt., waarbij niet is gerekend op
groote administratieve kosten voor coupons enz.
Resumeerende is eene Ieening van 97 pCt. op schuld-
bekentenis, vergeleken met eene obligatieleening tegen
99.4 pCt., nog gunstiger. Deze leening is in vergelij-
king met den Haag niet ongunstig, vervolgt spreker.
De leening der gemeente Tilburg tegen een koers van
98| is niet heelemaal gelukt op de open markt.
De heer De Breuk is van oordeel, dat dit er voor
die gemeente niet toe doet.
De heer Jhr. van de Poll, Wethouder, blijft van
meening dat de gemeente met deze leening zeer goed
uit is.
De heer Jorritsma zou nog gaarne willen weten,
welke brug wordt bedoeld.
De heer Jhr. van de Poll, Wethouder, zegt dat
wordt bedoeld de groote brug over de Leidschevaart.
De heer Jorritsma zegt, „dus de brug die nog ko-
men moet".
De heer De Breuk zegt, dat het hem wel bekend
is, dat het leenen op schuldbekentenis verschilt bij
leenen op obligaties. De andere gemeenten, die spre-
ker op het oog heeft, waren zeker van hun geld en
de gemeente heeft er dan niet meer mede te maken.
of eene Ieening al dan niet volteekend wordt. Dit
verschil is spreker heel best bekend en hij heeft ook
niet gezegd, dat hij dit met elkaar wilde vergelijken,
wel wilde hij eene vergelijking maken met de andere
leeningen, die ook ondershands geplaatst konden
worden. Wanneer spreker dan voorstellen 49 en 50
met elkaar vergelijkt, komt hij tot de conclusie, dat