17 MAART
31
De heer Chapon deelt mede, dat hij van een tegen-
overgestelde meening is dan Burgemeester en Wet-
houders. Spreker acht het tijdstip gekomen om het
slachten aan huis geheel te verbieden. In Haarlem is
een goed geoutilleerd abattoir, dat naar sprekers mee-
ning ook voor deze gemeente als de eenige slacht-
plaats dient te worden aangewezen. Het vervoer van
daar kan geen bezwaar opleveren, aangezien dit niet
de tegenwoordige vervoermiddelen zeer vlug kan ge-
schieden. In Haarlem zelf zijn zeker slagerswinkels,
die op grooteren afsfand van het slachthuis zijn gele-
gen dan hier. Voor de hygiêne in het aigemeen lijkt
het spreker toch veel wenschelijker van het slachthuis
gebruik te maken en reeds daarom zou hij tot afschaf-
fing van de huisslachting willen overgaan. Spreker
zou willen overgaan tot het treffen van een overeen-
komst met Haarlem betreffende gebruik van het abat-
toir en de slagers willen verplichten daarvan gebruik
te maken.
De heer De Boer zegt deze meening niet te deelen,
doch is van oordeel, dat dit thans ook niet aan de
orde is.
De heer Van Unen zegt er in het algemeen tegen
te zijn zooveel te regelen. Hij is daarin gesferkt na
de rede van den heer Chapon, die de slagers uit
eigen huis naar het slachthuis wil werken. Spreker
wil wel verklaren, dat hij den heer Chapon op dezen
weg niet kan volgen en het particulier initiatief niet
in ieder opzicht aan banden wil leggen. De voorge-
stelde regeling acht spreker nog wel aannemelijk,
omdat daarin de bepaling voorkomt, dat zij, die thans
thuis siachten, daarmede mogen voortgaan. Alleen is
het klaarblijkelijk de bedoeling van Burgemeester en
Wethouders om te voorkomen dat verder oprichten
van slachtplaatsen zal geschieden. Spreker zou zich
daarmede wel kunnen vereenigen, doch zou het een
groot bezwaar vinden als daarmede de man, genoemd
in het adres der slagersvereeniging, zou worden ge-
dupeerd Hij zou wiilen vragen, of bij wijze van uit-
zondering hieraan nog niet iets zou kunnen worden
gedaan, of wel Burgemeester en Wetliouders niet de
toezegging zouden kunnen doen, dat deze man voor
zijn bedrijf niet zal worden uitgesloten.
De heer Baron van Hardenbroek zegt het volkomen
eens te zijn met het betoog van den heer Van Unen.
Spreker meent, dat er een kleine omissie schuilt in
deze regeling, indien voor deze goed ingerichte zaak
waarvan in het adres sprake is, geen vergunning zou
kunnen worden verleend, waardoor tegenover dezen
man een grove onbillijkheid zou worden gepleegd.