17 MAART 1927.
35
meester en Weihouders de bevoegdheid hebben een
slachtplaats reeds nu te weigeren, waarvoor dan de
vaststelling dient van deze verordening.
De heer Hilterman zou, afgezien van het feit, dat
niet goed is te praten, het clandestien slachten, de
clementie van Burgemeester en Wethouders willen
inroepen om voor deze zaak alsnog vergunning te
verleenen.
De heer Vring zou over deze aangelegenheid nog
een enkel woord in het midden willen brengen.
Spreker vindt het zeer naïef, dat op Publieke Werken
toen de bouwaanvrage voor deze schuur inkwam,
niet is opgemerkt, dat deze als slachtplaats moest dienst
doen, daar het toch zeer zeker geen gewoonte is,
d_at een schuur rondom van witte tegels wordt voor-
zien en van een betonnen vloer. Spreker ac'nt het een
fout, dat er toen niet op gewezen is, dat hier geen
slachtplaats mocht worden opgericht
De heer Van der Erf wil alle mogelijke clementie
inroepen om het mogelijk te maken, dat aan dezen
man nog vergunning wordt verleend tot het inrichfen
van de reeds gemaakte gelegenheid als slachtplaats.
De heer Dr. Droog, Wethouder, deelt mede, dat
op 2 Februari 1927 in de vergadering van Burgemees-
ter en Wethouders is beslofen deze verordening voor
te dragen, terwijl de aanvrage van De Reus op 7
Februari d.a.v. inkwam. Dit is dus niet gedaan om
dit speciale geval. Op de vraag, waarom deze veror-
dening wordt voorgedragen, terwijl Burgemeester en
Wethouders toch de bevoegdheid hebben een aan-
vrage als thans is besproken af te wijzen, deelt spre-
ker mede, dat dit voor meerdere zekerheid wordt ge-
daan. Het weigeren op grond van de verordening in-
gevolge de Hinderwet voor deze gemeente vastgesteld
kan altijd moeilijkheden opleveren, wat door deze
verordening wordt voorkomen. Naar aanleiding van
de opmerking van den heer Vring, deelt spreker mede,
dat naar zijn oordeel geen verwijt treft aan Openbare
Werken, daar voor een slagerij een schuur met tegels
niets vreemds is, omdat toch immers voor berging
van vleesch eene dergelijke wijze van inrichten zeer
verklaarbaar is.
De heer Chapon zegt geen antwoord te hebben
gekregen op zijn vraag om het verbod tot het hebben
van slachtplaatsen verder uit te breiden.
De Voorzitter deelt mede, dat vroeger door Burge-
meester en Wethouders een voorstel in dien geest is
gedaan, dat evenwel door den Raad is afgestemd. In
1927 moest deze zaak opnieuw onder de oogen wor-
den gezien en gelet op de geschiedenis hebben Bur-