22 MAART 1928
Art. 10.
De inrichting der boekhouding geschiedt op de
wijze door Burgemeester en Wethouders te bepalen.
Art. 11.
De kas en de boeken van den beheerder zullen ten
minste eenmaal per kwartaal door of vanwege Bur-
gemeester en Wethouders worden opgenomen. Van
deze opneming zal een proces verbaal moeten worden
opgemaakt, dat aan den Raad en aan Oedeputeerde
Staten moet worden medegedeeld.
Art. 12.
De begrooting van het reservefonds voor het vol-
gende dienstjaar wordt jaarlijks bij de begrooting der
plaatselijke inkomsten en uitgaven door Burgemeester
en Wethouders aan den Raad aangeboden
Art. 13.
De begrooting van het reservefonds wordt door
den Raad vöör de begrooting van plaatselijke inkom-
sten en uitgaven vastgesteld.
Art. 14.
Burgemeester en Wethouders onderzoeken de hun
door den beheerder aangeboden rekening en de daar-
bij overgelegde bescheiden zoo spoedig mogelijk en
dienen ze, al dan niet gewijzigd, en met vermelding
van hetgeen zij te hunner verantwoording dienstig
achten, vöör 1 Augustus bij den Raad in.
Art 15.
De Raad stelt de rekening vööt 1 September voor-
loopig vast. Burgemeester en Wethouders zijn bij de
beraadslagingen daarover tegenwoordig, doch onthou-
den zich van medestemmen.
Art. 16.
Het besluit van Gedeputeerde Staten tot vaststelling
van de rekening van inkomsten en uitgaven der ge-
meenie, waartoe de rekening van het reservefonds
geacht wordt te behooren, strekt aan Burgemeester
en Wethouders en aan den beheerder tot ontlasting,
behoudens later in rechten gebleken valschheid in
bewijsstukken.
Gedaan ter openbare raadsvergadering van den 22
Maart 1928.
De Secretaris, De Voorzitter,