26 Juli 1928.
neming of aanstelling, indien zij naar het oordeel van
het hoofd van den dienst de voor hunne categorie ge-
vorderde vakbekwaamheid nog niet ten volle bezitten,
op een lager bedrag dan het in de loontabel voor die
categorie bepaalde minimum worden vastgesteld, ech-
ter niet lager dan op 30.72.
Art. 3.
Voor jeugdige werklieden bedraagt het weekloon bij
het bereiken van den
23 jarigen Ieeftijd 30.72
28.32
25.92
23.52
21.12
18.72
13.92
11.52
9.12
De verhooging van het loon van een jeugdig werk-
man, wegens hoogeren leeftijd, zal telkens ingaan met
de eerst volle loonweek na den verjaardag.
Art. 4.
Aan alle categorieën vaste werklieden worden bij
gebleken geschiktheid, drie éénjaarlijksche verhoogin-
gen toegekend.
Art. 5.
Voor de werklieden, welke na 31 December 1920
in gemeentedienst zijn getreden of zullen treden, ver-
valt de bepaling, dat als diensttijd voor de berekening
der periodieke verhoogingen ook in aanmerking ko-
men de jaren doorgebracht in dienst van andere ge-