20 DECEMBER 1928
kelijke partijen, de wet, ingediend en verdedigd door
minister Dr. de Visser, bleek duidelijk, dat de wetgever
het huwelijk van de onderwijzeres niet als een reden tot
ontslag wenschte te beschouwen. Ook nâ 1920 werden
eenige malen besluiten tot ontslag door de Kroon ver-
nietigd, steeds weer, het wordt bijna eentonig omdat
het huwelijk geen reden tot ontslag kon zijn. De zeer
korte tijd, welke er tusschen indiening en behandeling
van dit raadsvoorstel lag, verhindert mij, die gevallen
met naam en datum te noemen, maar ze zijn er.
Mijnheer de Voorzitter: Voor mij staat het als een
paal boven water, en de geschiedenis bewijst dat, nim-
mer is de minderwaardigheid der gehuwde onderwijze-
res bewezen. Integendeel, de onderwijzeressen-moeders
zijn dikwijls de beste onderwijzeressen. Als getuige kan
ik hier aanhalen niemand minder dan den bekenden
paedagoog, wijlen Jan Ligthart, Hoofd der Openbare
School te Den Haag. Deze persoon had aan zijn school
een onderwijzeres, die hij altijd als model van een puike
onderwijzeres naar voren bracht, en die leerkracht was
de gehuwde onderwijzeres aan zijn school.
Mocht men zeggen, Den Haag is zoo ver af en zoo
lang geleden, dan wil ik een ander voorbeeld geven.
Ik heb hiei naast me liggen het officieele raadsver-
slag van den Raad der Gem. Haarlem van 18 Mei 1927.
Daar lees ik op blz. 344, dat Mr. Bruch, de anti-revo-
lutionnaire Wethouder van Onderwijs, toch zeker een
man, die gezag heeft, groot gezag in rechtsche kringcn,
zegt:
Burgemeester en Wethouders zijn van meening (het
College van B. en W. daar is in meerderheid rechts en
blijkens eene interruptie op b!z. 340 was de nreening van
B. en W. de meening van Mr. Bruch) dat men niet de
vrouw zuiver en alleen om het feit, dat zij gehuwd is,
ongeschikt zou moeten verklaren onr bij het lager onder-
wijs te dienen.
Zij oordeelen, dat ook de gehuwde vrouw, gelijk de
gehuwde ambtenares een goed ambtenaar kan zijn, een
even goede leerkracht kan zijn als de ongehuwde. Ver-
der voegt Mr. Bruch hier nog aan toe: dat naar zij/r
meening tot de allerbeste onderwijzeressen van Haarlcm
behoort een gehuwde onderwijzeres,
Mijnheer de Voorzitter, wordt art. 27a aangenomen,
dan zou zoo'n uitstekende leerkracht bij voorbaat reeds
van eene benoeming in Heemstede zijn uitgesloten. Waar
dit zoo is, moet in.i. uit een oogpunt van onderwijsbelang
art. 27a worden verworpen.
Maar na 1920 kwam de tijd van Colijn, de tijd toen
de eenheid bij rechts verloren dreigde te gaan. Dat moest
voorkomen worden, en daarvoor moesten offers vallen.
Gebruik makende van het overkompleet aan werkkrach-