21 DECEMBER 1928
De heer v. d. Erf zegt de laatste te zijn die beweert,
dat de wensch van de organisaties steeds moet wcrden
ingewilligd. Er wordt hier echter zoowel door Burge-
meester en Wethouders als door den Raad prijs gesteld
op de uitspraak van deze Commissie. Oorspronkelijk is
dan ook het idee geweest, dat de organisaties zich over
deze aangelegenheid zouden uitspreken. De kwestie
kwam toen echter niet in de Commissie, omclat zij be-
hoorde tot de competentie van den Burgemeester. Nu het
verschil tusschen 8 en 10 jaar echter zoo gering is, zag
spreker gaarne, dat aan den wensch van de orgamsaties
tegemoet werd gekomen en de promotie werd mogelijk
gemaakt na 8 jaar.
De heer Kwak zegt dat zijn voorstel verband houdt
en voort is gekomen uit de opklimmende salarieering. De
verhoogingen houden op na 6 dienstjaren, worden de
agenten nu na 8 jaar bevorderd tot lste klasse, dan begint
weer opnieuw een periodieke verhooging, nadat deze dan
twee jaar heeft stilgestaan.
De heer Vring merkt op, dat thans 7 agenten 2e klasse
op hun maximium staan en dat slechts 1 agent 2e klasse
nog niet op zijn maximum is en d'it op 1 Maart 1930
bereikt. Wanneer dus de promotie na 8 dienstjaren wordt
aangenomen, dan behooren alle thans in dienst zijnde
agenten tot de lste klasse en is daardoor het kiassenstel-
sel uit zichzelf opgeheven.
De Voorzitter wijst erop, dat dit een tegemoetkoming.
zou zijn voor de tegenwoordige leden van het corps, doch
niet voor de nieuwe agenten. De nieuwe agenten worden
dan aangesteld in den rang van agent 2e klasse.
Mevr. Bigot merkt op, dat ook zij het wel heel Iang
vindt, dat eerst na 10 dienstjaren prornotie mogelijk is
en zou dit ook gaarne op 8 dienstjaren willen terug-
brengen.
De Voorzitter merkt op, dat het voorstel van den heer
Rijkes om de promotie na 4 jaar reeds rnogelijk te ma-
ken, aanleiding kan geven tot pijnlijke dingen.
De heer Rijkes zegt met zijn voorstel de mogelijkheid
te willen openen, dat de Voorzitter de macht krijgt om
een prima agent zoo spoedig mogelijk te bevorderen.
De Voorzitter wil op de vraag van den heer v. Unen
nog antwoorden, dat na 1927 minder gelegenheid tot
promotie bestond tengevolge van de gelijkheid van werk-
kring.
De heer Breed zegt, uit het debat gehoord te hebben,
dat veel waarde wordt gehecht aan het onderscheidings-
teeken. Wanneer het voorstel om na 8 dienstjaren de mo-
gelijkheid tot promotie te maken wordt aangenomen,
dan blijft tengevolge daarvan één agent 2e klasse over.
Spreker vraagt of het mogelijk is, die agent dan ter
wille van het bandje lste klasse titulair te maken.
De Voorzitter antwoordt hierop, dat dit zelfde geval