27 Juni 1929.
103
den dienst voor Openbare Werken sfaat, dat over-
tollige kasgelden bij de door Burgemeester en Wet-
liouders aangewezen instelling worden gestort. De
bouwvereeniging sfort haar overtollig kasgeld dus
eerst bij Openbare Werken en dan stort deze dienst
het weer bij een door Burgemeesfer en Wefhouders
aangewezen instelling. Vervolgens vraagt spreker, wat
er moet gebeuren, wanneer het debetsaldo van
f 10.000.— waarover gesproken wordt in de laatste
alinea van artikel 4 van het ontwerp besluit, wordt
overschreden.
De Voorzitter antwoordt hierop, dat door den
vorigen spreker echter drie zaken gevraagd worden.
Op de eerste vraag is reeds een antwoord gegeven
do°r den Wethouder Jhr. van de Poll. Spreker wil
nogmaals herhalen, dat langs dezen weg Openbare
Werken gemakkelijk aan kasgeld kan worden gehol-
pen, terwijl het voor de administratie eenvoudiger is.
Er is nier weliswaar een centrale kas, waarin dit
overtollige kasgeld ook gestort zou kunnen worden
doch eenvoudiger is het, om dit kasgeld direet bij
het bedrijf te storten. Wanneer het bedrijf fe veel
heeft, dan wordt het overtollige gestort in de centrale
kas.
De heer Rijkes zegt, dat het hem toeschijnt, dat
het Moofd van den Dienst van Openbare Werken op
deze manier zoo ongeveer sub ontvanger gaat vvorden.
De Voorzifter antwoordt hierop, dat alieen de wet
dit reeds al zou verbieden. Bovendien worden de
verschillende posten foch hier geboekf.
De heer Rijkes merkt op, dat Openbare Werken
dus toch wel iets fe maken heeft mel de exploitafie
van de Woningbouwvereenigingen.
De heer Jhr. van de Poll, V/ethouder, anfwoordt
hierop, dat Openbare Werken hiermede niets heeft te
maken.
De heer Kwak informeert nogmaals, wat er gebeu-
ren moet, wanneer het debetsaldo van f 10.000.
wordt overschreden.
De heer Jhr. van de Poll, Wethouder, antwoordt
hierop, dat het practisch vrijwel is uitgesloten, dat dit
maximum wordt overschreden. Het was echter de
bedoeling om een limiet te stellen.
De heer Van Unen merkt op, dat hij deze iimiet
rijkelijk hoog vindt en dit is spreker's eenigste bezwaar
tegen deze voordracht.