2
30 Januari 1930
Art. 6.
Het pensioen vvordt voldaan in drie maandelijksche
termijnen, telkens na afloop van het kalender kwar-
taal.
Indien de dag, waarop het pensioen ingaat, niet
samenvalt met den eersten dag van een kwartaal, ge-
schiedt de eerste betaling over het tijdvak van den
dag, waarop het pensioen ingaat, tot het einde van
het kwartaal,
In geval het door overlijden vervait, zal de uitbe-
taling plaats hebben tot het einde van het loopende
kwartaal.
Art. 7.
Het recht op verschenen pensioen fermijnen gaat
verloren door verioop van één jaar na den dag,
waarop de betaling gevorderd had kunnen worden.
Art. 8.
1. Aan een Wethouder, welke op grond van het
bepaalde in art. 4, 2e lid niet direct na zijn aftreden
in het genot van pensioen kan worden gesteld, wordt
op zijn verzoek aan den Raad door dezen een wacht-
geld toegekend gedurende eenzelfde tijdvak als hij de
functie van Wethouder heeft bekleed. Als termijn van
aanvrage geldt hetzelfde als bepaald is in artikel 4,
le lid.
2. Het wachtgeld bedraagt gedurende de eerste
zes maanden na zijn aftreden evenveel als het laatsfe-
lijk voor zijn aftreden door hem krachtens art. 94
der Gemeentewet genofen vaste inkomen, gedurende
de volgende drie maanden 85 ten honderd en daarna
70 ten honderd van dit inkomen.
3. Het wachtgeld wordt echter in geen geval lan-
ger uitgekeerd dan tot den dag waarop belangheb-
bende den ieeftijd van 60 jaren heeft bereikt.
Art. 9.
Het pensioen, alsmede het wachtgeld van een ge-
wezen Wethouder wordt niet uitbetaald
a. indien hij opnieuw tot Wethouder wordt be-
noemd, gedurende den tijd van zijn latere Wethou-
derschap