30 Januari 1930.
12
opgemerkt. De heer Rijkes heett dan ook zelf toege-
geven dat de door hem gestelde mogelijkheden, tot
de z.g. grensgevallen behooren en op die gevallen
hebben de volgende sprekers doorgeborduurd.
Zoo kan men nog wel meer gevallen construeeren.
Bij het concipieeren van deze wachtgeldregelirg is
echter niet de opzet geweest om een regeling te ma-
ken voor degenen die langen tijd Wethouder zijn,
doch juist voor degenen die deze functie slechts kor-
ten ti;d bekleed hebben. Het is n.l. zeer goed mo-
gelijk dat men zich eenige opofferingen moet ge-
troosten om het ambt van Wethouder te aanvaarden,
misschien een of anderen betrekking, die onvereenig-
baar is met het Wethouderschap heeft moeten laten
loopen, zooals b.v. een commissariaat. Als nu zulk
een persoon na korten tijd weer als Wethouder af-
treedt, dan is het toch billijk, dat hij een geleidelijke
vermindering van zijn inkomen krijgt om zoo lang-
zamerhand over te gaan naar het gewone openbare
leven. Deze verordening verschilt dan ook van de
oude verordening hierin, dat men nu een wachtgeld
kan krijgen en, bovendien dat men pensioen krijgt
op zestigjarigen leeftijd hetgeen men vroeger direct
na zijn aîtreden kreeg. Naar spreker's meening is het
billijk dat een Wethouder pensioen krijgt, zoowel
wanneer hij vrijwillig als wanneer hij niet vrijwillig
aftreedt. Het kan immers zijn, dat men door een ge-
wijzigde politieke constallatie of om een andere re-
den, buiten zijn schuld gelegen, als Wethouder niet
meer wordt herkozen.
Wat betreft het keuren van Wethouders, zegt
spreker, dat dit in strijd zou zijn met de wet.
De heer Audretsch merkt op, dat het in het gehsel
niet zijn bedoeling was om de Wethouders voor het
aanvaarden van hun functie aan een keuring te on-
derwerpen, doch er alleen op te wijzen, dat door het
ontbreken van die keuring de mogelijkheid bestaat,
dat na eenige jaren bij een Wethouder lichamelijke
gebreken naar voren komen en men verplicht zal zijn,
om zijn ontslag te nemen. Dit blijft in ieder geval een
risico voor de gemeente. Spreker informeert of het niet
mogelijk zou zijn, dat de Raad in bijzondere gevallen
eerder pensioen kan verleenen, dus vôôr het bereiken
van den zestigjarigen Ieeftijd.
De Voorzitter antwoordt hierop, dat dit laatste niet
mogelijk is, juist omdat het hier een politieke kwestie
kan betreffen. Een wachtgeld echter, moet op zich zelf