30 Januari 1930.
15
de heer van Unen heeft voorgesteld en wel dit, dat
aan een Wethouder na zijn aftreden nog gedurende
één jaar salaris wordt uitbetaald.
De heer van Unen zegt, hiervan geen voorstel te heb-
ben gemaakt doch alleen gezegd te hebben, dat hi;
daarvoor iets zou kunnen gevoelen.
De Voorzilter zegt hierop alleen te willen opmerken,
dat door die wij'ziging het systeem hetzelfde blijft,
alleen zal er dit door veranderd worden, dat men
dan zal kunnen zeggen, dat een Wethouder na zijn
aftreden in ieder geval, dus ook wanneer hij slechts
één maand in functie is geweest, gedurende één jaar
zijn salaris krijgt uitbetaald.
De heer van Unen merkt op, dat men ook zou kun-
nen bepalen, dat het wachtgeld zoovele maanden
wordt uitbetaald als persoon in kwestie Wethouder is
geweest, tot een maximum van 12 maanden.
De heer Audretsch stelt voor om artikel 8 zoo te
wijzigen, dat ten allen tijde aan den afgetreden Wet-
houder één jaar wachtgeld wordt uitbetaald. Dit
voorstel wordt ondersteund door Mevrouw de Voogt
en den heer 'Kwak.
De heer Jhr. van de Poll zegt, dat deze kwestie voor
hcm zeer lastig is. Spreker zou over dit agendapunt
n 1. niets zeggen. Hij wil echter alleen dit zeggen, dat
de personen die momenteel de functie van Wethou-
der vervullen in ieder geval niet in het gedrang ko-
men en de Raad uit dat oogpunt dus volkomen vrij is.
De heer Rijkes merkt op, dat hij tot zijn spijt ook
tegen dit voorstel moet stemmen. De functie van
Wethouder is van dien aard, dat het wachtgeld in
het salaris moet worden verdisconteerd. Voor een
jaar extra salaris kan spreker echter niets gevoelen.
De heer Van der Erf zou alleen dit willen vragen
of door het verwerpen van het voorstel van den heer
Audretsch, de verordering, zooals Burgemeester en
Wethouders deze hebben aangeboden, i>s aangenomen.
De Voorzitter antwoordt hierop ontkennend.
Hierna wordt het voorstel van den heer Audretsch
in stemming gebracht en verworpen met 411 stem-
men.
Vôör het voorstel stemden: Mevrouw de Voogt en
de heeren Kwak, Audretsch en van Unen.
Tegen het voorstel stemden de heeren: Vring,
Rijkes, van der Linden, Schelvis, de Boer, Breed, van
der Erf, Moolenaar, Jonckbloedt en de Wethouders Dr.
Droog en Jhr. van de Poll.