19
20 Februari 1930
Art. 7.
De graven worden gemaakt met inachtneming van
het bepaalde in art. 22 der Wet van 10 April 1869
(Stbl. 65).
In geen geval worden echter meer dan drie lijken
boven elkaar geplaatst.
Art. 8.
Een graf op de afdeeling „Eigen Oraven" of op
de afdeeling „Huurgraven" wordt niet geruimd, nocli
mag daarin worden begraven voordat bij den Burge-
meester is ingekomen een schriftelijk verlof van den-
gene, te wiens name het graf in de registers staat
ingeschreven.
Art. 9.
Hij, die een lijk op de Algemeene Begraafplaats
wil doen begraven, geeft daarvan minsfens daags te
voren (Zon- en algemeen erkende Feestdagen niet
medegerekend) kennis aan den doodgraver voor des
middags vier uur, onder overlegging van het door
den Ambtenaar van den Burgergerlijken Stand af te
geven verlof, alsmede van het bewijs van den Ge-
meente Ontvanger, dat de verschuldigde rechten zijn
voldaan, en eventueel een bewijs van verkregen rech-
ten op een bepaalde grafruimte.
Art. 10.
Het begraven van lijken mag alleen geschieden van
des voormiddags acht tot des namiddags twee uur,
doch des Zaterdags slechts tot des namiddags half
een.
De Burgemeester is bevoegd vergunning te verlee-
nen tot het begraven op een anderen tijd dan onder
het eerste lid genoemd.