30 Ocfober 1930
245
hier echter de toonaangevende factor. Hier gaat het
n.l. over grondwerk en dat is weer iefs anders dan
bouwoedrijf, terwiji spreker meent, dat beide catea0-
rien onder een afzonderlijk contract leven.
De heer Van der Erf acht het een onjuist sfand-
punt dat de gemeente hier als werkgever optredende
een lager loon uitbe'aald dan een particuliere werk-
gever Spreker acht dit niet in het belang van de
aibeiders en vreest hiervan ook concurrentie
De heer Van der Linden wil naar aanleiding van
opmerking van den heer De Boer nog mededee-
len dat dit werk onder hef bouwbedrijf ressorteert
zondat de arbeiders niet voor minder loon mogen'
werken dan volgens het collectief contract.
De heer Van Unen zegt, zoo juist bij de sportfer-
remen gehoord te hebben, dat er arbeiders zullen zijn
een loon kn'jgen, dat zij niet waard zijn Hier
wordt voorgesteld een werk in uitvoering te nemen
waarop het Werkliedenreglement gaat worden toeae-
past, doch nu wordt gezegd ,dat is niet goed de
gemeente gaat hier optreden als aannemer en dienen
bepalingen van het collectief contract fe worden
gevolgd". Spreker ziet aankomen, dat het op die
mamer heel wat duurder zal worden en dan is hij er
op tegen, dat dit gebeurt. Hij voelt voor gemeenfe-
beheer op die manier niets en verklaart zich dan ook
tegen deze wijze van uitvoering.
De heer /onckbloedt zegt tot den heer Van Unen
dat luj met de uitvoering van de werkzaamheden voor
sportvelden moet verwarren met dit werk. Spreker
zou evenwel willen vragen of het nu beslist noodza-
kelijk is dat de gemeenfe dit werk uitvoert fer be-
strijding van de werkloosheid. Er wordt nu immers
een werk ter bestrijding van de werkloosheid uit-
gevoerd en wel de aanleg van de sportvelden, waar
60 arbeiders gedurende 20 weken werk kunnen vinden.
,er zooveel moeilijkheden blijken te zijn, zou
spreker willen adviseeren, het werk maar aan te
besteden.
De lieer De Boer zegt, de arbeiders niets fekort te
wil'en doen. Spreker zit hier echter om de belangen
van de gemeentete behartigen en indien nu blijkt
dat aanbesteding het voordeeligst is, dan moët hij'
daaraan de voorkeur geven.
De heer Dr. DroogWethouder, merkt op, dat
men bij aanbesfeding, de bestrating en rioleering niet