22 Januari 1931
18
meent, dat Burgemeester en Welhouders met hun
voorstel een zekere concessie hebben gedaan.
De heer Audretsch vraagt zich af, of na deze uit-
eenzettingen eigenlijk nog wel aanleiding bestaat om
de verordening te wi zigen. Spreker zou daarom wil-
len voorstellen om de verordening te laten zooals zij is.
De heer Van der Erf is van meening, dat er raads-
leden zijn, die moeilijkheden maken waar zij niet zijn.
Spreker zou dan ook willen vragen of er bij de oude
verordening ten aanzieri van het sluilingsuur zooveel
moeilijkheden zijn ondervonden. Hij heeft tenslotte
niets anders gevraagd, dan naar het oude terug te
gaan en is van meening, dat zich nu evenmin moei-
lijkhtden zullen voordoen.
De heer Audretsch zag gaarne, dat wanneer het
voorstel van Burgemeester en Wethouders werd ver-
worpen, zijn voorstel om de verordening te laten
zooals zij is, in aanmerking kwam.
De Voorzitter zegt vervolgens het voorstel van den
heer Van der Erf, ais zijnde het meest verstrekkende
voorstel in stemming te zuüen brengen.
Dit voorstel wordt verworpen met 8 tegen 7 stem-
men
Vöör het voorstel stemden de heeren Van der Erf,
De Hoer, Kwak, Schelvis, Jonckbloedt, Zijm en Van
der Linden.
Tegen het voorste! stemden de heeren Rijkes, Vring,
Moolenaar, Van Unen, Mevrouw de Voogt-de Vogel,
de heer Audretsch en de Wethouders Jhr. van de Poll
en Dr. Droog.
Hierna wordt in stemming gebracht het voorstel
van Burgemeester en Wethouders. Dit voorstel wordt
verworpen met 12 tegen 3 stemmen.
Vöör het voorstel stemden de heer Moolenaar en
de Wethouders Jhr. van de Poll en Dr. Droog.
Tegen het voorstel stemden de heeren Rijkes, Vring,
Van der Erf, Van Unen, De Boer, Mevrouw De Voogt-
De Vogel, de heeren Audretsch, Kwak, Schelvis, Zijm,
Van der Linden en Jonckbloedt.
De Voorzitier deelt mede, dat tengevolge van den
uitslag van deze stemmingen den ouden toestand en
het sluitingsuur daardoor op 12 uur is gehandhaafd.
Spreker vraagt vervolgens of een der leden nog het
woord verlangt over het andere gedeelte van dit
voorstel, n.l. de invoeging van artikel 45a in deze
verordening.
Als niemand hiertoe het verlangen te kennen geeft,