50b
30 Juli 1931
Artikel 21.
1. De ambtenaar, die in verband met de uitoefening
van zijn dienst, behoudens bij eerste aanstelling, ver-
huizen moet, ontvangt een door Burgemeester en Wet-
houders naar billijkheid te bepalen vergoeding wegens
ter zake gemaakte kosten en geleden schade.
2. Deze vergoeding wordt beperkt tot hetgeen
werkelijk, met inachtneming van redelijke zuinigheid,
moest worden uitgëgeven.
Artikel 22.
Bij aanstelling, bevordering, weddeverhooging en
ontslag, benevens bij uitbetaling der wedde, worden
den ambtenaar daarvoor geen kosten in rekening ge-
bracht.
Artikel 23.
1De ambtenaar heeft recht op zijne bezoldiging
tot den dag van ingang van het ontslag uit zijn ambt
of tot en met den dag van overlijden. Is de bezoldiging
reeds tot een lateren dag uitbetaald, dan wordt het
meerdere verrekend met de som, in de volgende leden
bedoeld.
2. Overlijdt een ambtenaar, die geen weduwe of
kinderen, jonger dan 18 jaren, achterlaat en niet is kost-
winner voor zijn ouders of voor zijn broers of zusters,
jonger dan 18 jaren, dan wordt aan den rechthebbende
eene uitkeering gegeven, gelijk aan de wedde van den
overleden ambtenaar over een tijdvak van 14 dagen.
3. Overlijdt een ambtenaar, die een weduwe of kin-
deren jonger dan 18 jaren achterlaat, of kostwinner ,is
voor zijn ouders of voor zijn broers of zusters, jonger
dan 18 jaren, dan wordt aan deze een uitkeering ge-
geven tot een bedrag, gelijk aan de wedde van den
overleden ambtenaar over een tijdvak van drie
maanden.
4. Bij overlijden van een ambtenaar, die tijdelijk is