50c
30 Juli 1931
60 ten honderd van de laatstelijk door hem ge-
noten wedde;
b. in de overige gevallen, gedurende de eerste zes
maanden de laatstelijk door hem genoten wedde,
gedurende de volgende drie maanden 75 ten hon-
derd en daarna 50 ten honderd van de laatstelijk
door hem genoten wedde.
Den ambtenaar of werkman, die op den dag van zijn
ontslag den 50-jarigen leeftijd heeft bereikt, wordt het
wachtgeld uitgekeerd, totdat hij recht op pensioen kan
doen gelden.
De op wachtgeld gestelde, die op den dag van ont-
slag kostwinner was van een gezin, doch na het ont-
slag die hoedanigheid verliest, wordt voor den verderen
duur van het hem toegekende wachtgeld behandeld op
den voet als in het eerste lid ten aanzien van niet-kost-
winners is bepaald.
Artikel 3.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om, op
verzoek van en na verkregen overeenstemming met den
belanghebbende, het bij dit reglement vastgestelde
wachtgeld te vervangen door eene uitkeering ineens,
of door het treffen van eene bijzondere regeling.
Artikel 4.
Onder diensttijd wordt voor de toepassing van deze
regeling verstaan de aan het ontslag voorafgaande tijd,
die in aanmerking komt voor pensioen.
Artikel 5.
Onder laatstelijk genoten wedde, wordt verstaan
voor de ambtenaren de bezoldiging, die in de verlaten
betrekking op den dag vôôr het ontslag werd genoten
en voor de werklieden 52 maal het vaste weekloon,
beiden met inbegrip eventueel van zoodanige toelagen,
als bij de berekening van den pensioensgrondsiag in
aanmerking komen.