2
28 Januari 1932
door den Wethouder krachtens art. 100 der Gemeen-
tewet genoten jaarwedde, met dien verstande, dat
het pensioen die jaarwedde niet overschrijdt. Het
pensioen wordt naar boven tot een vollen gulden af-
gerond.
2. Het bedraagt ten minste de helft van de in art.
100 der Gemeetewet bedoelde jaarwedde, indien de
Wethouder uit hoofde van ziekte of lichaamsge-
breken ongeschikt is voor de verdere waarneming
van zijne betrekking.
3. Voor de berekening van het pensioen blijft
buiten aanmerking de tijd, gedurende welken de
Wethouder afwezig is geweest, indien die afwezig-
heid langer dan drie maanden geduurd heeft en niet
werd veroorzaakt door ziekte.
4. Tijdelijke waarneming van de betrekking van
Wethouder geeft geen aanspraak op pensioen.
Art. 4.
1. Het pensioen wordt toegekend door den Raad.
Het gaat in met den dag, volgende op dien, waarop
de Wethouder als zoodanig is afgetreden, mits het
binnen zes maanden na dien datum wordt aange-
vraagd door den belanghebbende of diens wettelijken
vertegenwoordiger. Later aangevraagd wordende,
gaat het in met den dag na dien, waarop de aanvraag
is ingekomen.
2. In afwijking van het bepaalde in het le Iid gaat
het pensioen van een Wethouder, welke op den dag,
volgende op dien, waarop hij als zoodanig is afge-
treden den leeftijd van 60 jaren nog niet heeft be-
reikt, eerst in met den dag waarop hij dien leeftijd
zal hebben bereikt. De aanvrage bedoeld in het eerste
lid van dit artikel zal alsdan moeten worden gedaan
binnen een termijn van zes maanden nadat hij ge-
melden leeftijd heeft bereikt. Later aangevraagd, gaat
het in met den dag na dien, waarop de aanvrage is
ingekomen.
3. Het 2e Iid blijft buiten toepassing wanneer een
Wethouder afgetreden is op grond dat hij door ziekte
of lichaamsgebreken ongeschikt is voor de verdere
waarneming van zijn betrekking.
Art. 5,
Indien pensioen wordt aangevraagd uit hoofdc van