6 October 1932
345
De heer Van der Erf vraagt den heer Disselkoen,
wat hij onder het woord „consequent verstaat".
De heer Rijkes zegt voldoende te zijn gerustgesteld
door de toezegging van een Wethouder.
De heer Disselkoen zegt alweer geleerd te hebben,
met te spoedig iemand te prijzen. De Wethouder is
met zijn toezegging consequent gebleven, dit beteekent
dat dezeifde klachten weer worden gehoord. De Raad
heeft dus blijkbaar aan die toezegging niet genoeg.
Aan den heer Van der Erf zou spreker willen zeggen,
dat hij onder consequent verstaat, dat allen gelijkelijk
worden behandeld, dus de gehuwden onderling gelijk
en eveneens de ongehuwden. De financieele gevolgen
zijn nihil, alleen wordt het geld gelijkelijk verdeeld.
De heer Van Unen merkt op, dat de toezegging
van den Wethouder hem volkomen bevredigt.
De heer Van der Linden zegt, geen behoefte te
hebben aan erkentelijkheid van de zijde van den heer
Disselkoen. Hij begrijpt volkomen, dat het bij een be-
paald werk noodig kan zijn om sommige menschen
langer aan het werk te houden.
Hierna wordt de motie van den heer Disselkoen in
stemming gebracht en verworpen met 122 stemmen.
Vôôr de motie stemden de heeren De Tello en Dis-
selkoen.
Tegen de motie stemden de heeren Van der Erf,
De Boer, Van der Linden, Jonckbloedt, Meeuwenoord,
Attema, Audretsch, Rijkes, Mevrouw Venhuizen, de
heer Van Unen en de Wethouders Jhr. van de Poll en
Dr. Droog.
Als geen der leden meer het woord verlangt, sluit
de Voorzitter deze Vergadering.
De Secretaris,
De Voorzitter,