27 October 1932 379 toekomt, altijd vermijdende dat hatelijke afbreken, wat hier en daar wel eens geschiedt, dat afbreken van het wettig gezag om daardoor tegenover onontwikkelde luisteraars eigen positie te redden of omhoog te voe- ren. Ik meen, dat ik U in dezen geen excuus behoef te vragen. Ik heb er altijd naar gestreefd om geen verpolitiekt raadslid te zijn en ik heb aan sommigez.g. tegenstanders gemerkt, dat men mij tamelijk „eerlijk" heeft gevonden. Tenslotte nogmaals dank aan alle collega's. Das lied ist aus Ik ga Uwe gemeente verlaten, de gemeente, die alles biedt aan hare bewoners. Men rnoet in ons land m.i. een tweede Heemstede nog zoeken. Ik dweep er mede. In mijn jeugd las ik eens een gevleugeld woord met betrekking tot Napels. „Napels zien en dan sterven". Ik heb hiernaast een pendant„In Heemstede wonen en dan blijven leven". Maar, al kan ik als inwoner niet meer genieten van het Heemsteedsch burgerschap, toch wel als allernaaste buur. Slechts enkele meters water zullen mij van U scheiden, slechts een steenworp wordt de afstand. Maar, Mijnheer de Voorzitter, vrees niet, dat ik met steenen zal gooien naar de gemeente, die mij zooveel gelukkige dagen gegeven heeft. Toen onlangs mijn aanstaand vertrek bekend werd, zeide mij een ambtenaar van het Raadhuis alea jacta est", nazeggende dien persoon uit de grijze oudheid. Ja, de teerling is geworpen, maar als tengevolge daar- van ik morgen reeds de Rubicon zal overtrekken, in dit geval de Ringvaart. dan zal mijn laatste groet niet zijn als de bittere klacht van een anderen persoon uit het minder grijs verleden, Gijsbrecht van Aemstel, toen hij zeide Vaarwel mijn Amstelstad Zoek U een andren Heer, Vaarwel benauwde ruimt' Gij ziet mij nimmer meer Neen, integendeel, dan zal mijn laatste gebaar zijn een groet aan het vriendelijke Heemstede en zijn goede bewoners en een van harte gemeend „auf wiedersehn, tot ziens". (applaus), Daar niemand meer het woord verlangt schorst de Voorzitter deze Vergadering.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1932 | | pagina 34