27 Juli 1933
96
voorstel, de heer Meeuwenoord, hem mede-onderteeke-
ning daarvan verzocht, hij inet zijn bekende bereidwil-
ligheid aan de uitnoodiging gevolg heeft gegeven. Spr.
is blij, dat hij aan de indiening heeft medegewerkt, want
zouden de Katholieke voorstellers bij alle andere leden
terughoudendheid hebben ontmoet, dan was misschien
de indiening voorloopig achterwege gebleven en dat zou
heel jammer zijn geweest. De Raad zou het dan bijv.
hebben moeten sftllen zonder dit prae-advies van Burge-
meester en Wethouders en spr. zou dit nieuwe bewijs,
dat de homogeniteit in het College weer eens zoek is,
toch lievër niet hebben gemist. Maar bovendien zou dan
nog Ianger de toestand bestendigd zijn, dat enkele raads-
lêden een gemeentelijke telefoonaansluiting als een nood-
zakëlijkheid gevoelen, daar te pas en te onpas, Ietterlijk
bij dag en bij nacht klemmende redevoeringen over af-
steken, op plaatsen en öp tijdstippen, waarop dit geen
zin"heeft. Het lijkt spr. beter, zulk een kwestie dan rnaar
aan de orde te stellen en in welke richting dan ook, af te
doen. Nu schrijven Burgemeester en Wethouders in hun
'prae-advies, dat de behoefte aan telefoon voor de raads-
leden aan het College niet gebleken is. Spr. dacht daar
oorspronkelijk anders over. Persoonlijk heeft hij in het
Iste halfjaar 1933 ruim 200 telefoongesprekken uit hoof-
de van zijn raadslidmaatschap gevoerd en deze ervaring
pastte dus wonderwel in het betoog van den heer Me'êu-
wenoord. Bij onderzoek is hem echter gebleken, dat dit
niet een algemeen verschijnsel is. Dit hangt van tal van
factoren af, waarvan hij slechts wil noemen de vraag of
men uit tijdsoverweging zooveel mogelijk telefonisch wil
afdoen of dat men tijd genoeg heeft voor het voeren
van persoonlijke besprekingen e.d. Maar nu spr. geble-
ken is, dat de behoefte aan telefoon dus niet algemeen
is, is uiteraard de zaak voor hem anders komen te staan,
want in dit geval is het Iogisch, dat de raadsleden, die
die behoefte wel hebben, de kosten daarvan bestrijden
uit het presentiegeld. Spr. heeft hier reeds vaker uiting
gegeven aan zijn opvatting, dat het presentiegeld niet
is te beschouwen als een vergoeding voor den tijd, dien
de leden hier in deze zaal bij elkaar zijn, maar als een
globale tegemoetkoming in de kosten, die uit het raads-
lidmaatschap voortvloeien. Die kosten kunnen voor den
één Ioonderving zijn, anderen kunnen de behoefte ge-
voelen zich te abonneeren op tijdschriften van staathuis-
houdkundigen aard, nog anderen kunnen de behoefte
gevoelen van een telefoonaansluiting. Voor al die ver-*
schillende behoeften dienen naar spreker's meening de