26 October 1933.
142
bestaat, otn dit bezwaar te ondervangen, zal spreker
dit zeker toejuichen, aangezien dit van het hoogste
belang kan worden geacht voor den middenstand.
De heer Van Unen zegt, dat naar zijn meening een
uurloon in de werkverschaffing van f 0.57, dat door
dit voorstel wordt verkregen, niet slecht afsteekt bij
andere loonen, die in de werkverschaffing betaald
worden. Voorts juicht spreker het toe, dat de werk-
ioozen in de gelegenhêid worden gesteld, om er in de
resteerende 3 dagen iets bij te verdienen, wat zij dan
zelf geheel mogen houden. Spreker zou niet graag
willen zeggen, dat de werkloozen die resteerende 3
dagen thuis moeten blijven zitten.
De heer Disselkoen wil beginnen met de gemeen-
plaats, dat de bestrijding van de werkloosheid en van
de geldelijke gevolgen daarvan een voortdurende zorg
zijn van het gemeentebestuur en van het dagelijksch
gemeentebestuur. Toch geeft deze gemeenplaats in
zooverre de werkelijkheid juist weer, dat spreker in
het afgeloopen jaar vrijwel nimmer met andere raads-
leden of met den betrokken Wethouder in contact is
gekomen, of dit vraagstuk kwam ter sprake. Daardoor
weet men over en weer, hoe over deze kwestie in
raadskringen en op het Raadhuis wordt gedacht.
Practisch en trouwens ook als gevolg van het be-
paalde bij de Armenwet is de steun alléén toerei-
kend voor de allernoodzakelijkste, dagelijksche uitgaven,
maar niet toereikend voor andere, ook periodiek voor-
komende uitgaven, bijvoorbeeld voor kleeding en der-
gelijke te bestrijden. Daarom juichte men het, niet
alleen van sociaal democratischen kant toe, dat de
perioden van steunuitkeering nu en dan werden onder-
broken door een week, waarin bij de werkverschaffing
een redelijk weekloon kon worden verdiend. Dat gaf
tenminste nu en dan een oogenblik van eenige mate-
rieele verademing. Spreker persoonlijk heeft het altijd
toegeschenen, dat een week te kort was en uit een
materieel oogpunt, maar ook uit een moreel oogpunt,
omdat de moreele voordeelen van den arbeid zich niet
doen gelden bij zeer tijdelijk en incidenteel werk, doch
slechts bij regelmatigen arbeid en dus tenminste bij
werk van eenigen duur. Nog zéér kort geleden vond
spreker gelegenheid deze gedachtengang te ontwikkelen
in de plantsoenencommissie en deze opvatting vond
toen ook weer instemming, niet alleen van de zijde
van raadsleden, maar ook de Wethouder scheen er
tegemoetkomend tegenover te staan.