27 September 1934
152
zal spreker van Burgemeester en Wetliouders verne-
men, welke beletselen hiertoe voor deze genreente
liebben gegolden. Hij wil graag aannemen, dat er be-
letselen zijn, doch van den anderen kant is het rede-
lijk om te willen vernemen, dat alle voortvarendheid
op dit punt door Burgemeester en Wethouders is be-
tracht.
De heer Jhr. van de Poll, Wethouder, antwoordt
hierop, dat het heel toevallig is, dat de heer Van der
Erf juist hedenavond een brief heeft ontvangen. Bur-
gemeester en Wethouders zijn met deze aangelegen-
lieid reeds geruimen tijd bezig en ook wel gevorderd,
doch de materie is zeer ingewikkeld. De heer Van
der Erf, vervolgt spreker, weet, dat bij „St. Jozef"
eigenaardige huurbepalingen gelden, die niet bestaan
bij de andere woningbouwvereenigingen. Dit maakt
deze zaak heel moeilijk. Ook heeft het antwoord van
de andere woningbouwvereenigingen een beetje lang
geduurd, aangezien er verschillende opvattingen over
de berekening van huurverlaging heerschen. Binnen
korten tijd komt deze zaak echter in orde en meer
kan spreker niet zeggen.
De heer Audretsch kan de woorden van den Wet-
houder volkomen onderschrijven. Spreker weet welke
moeiten door het Gemeentebestuur zijn aangewend en
hij kent de bezwaren.
De heer Van der Erf is niet ontevreden met het
antwoord van den Wethouder. De Wethouder heeft
echter gesproken over een eigenaardige huurbepaling
bij „St. Jozef". Dat eigenaardige zit hem echter in het
sociaal-voelende van de regeling der huren, die is
ingesteld op de omstandigheden van de gezinnen.
De heer Ihr. van de Poll, Wethouder, zegt, dat de
heer Van der Erf weer iets zoekt achter zijn woord
„eigenaardig". Spreker heeft daarrnede echter absoluut
niets onaangenaams bedoeld. „Uw vereeniging, zegt
spreker tot den heer Van der Erf. staat bij mij in
hoog aanzien en het spijt mij, dat ik mij zoo heb uit-
gedrukt".
De heer Disselkocn merkt op. dat het sphynx-
achtige antwoord van den Wethouder „meer kan ik
niet zeggen" hem niet bevredigt. Spreker herhaalt, dat
hij verlangt, dat de Raad de overtuiging moet hebben
dat met deze ernstige zaak de grootste voortvarendheid
is betracht. Burgemeester en Wethouders moeten het
toch zeker onaangenaam vinden, dat zij in de couranten