25 Juli 1935
119
De lieer Disselkoen merkt op, dat Mevrouw Ven-
huizen heeît gedemonstreerd dat „het betere de vijand
is van het goede". Uit vrees voor te veel openbare
scholen toch, wenscht zij er geen één. Spreker is van
meening, dat indien de wil en de drang aanwezig zijn,
een bescheiden weg kan worden gevonden. Aan het
adres van den lieer Van der Erf zou spreker willen
zeggen, dat op de gemeente-begrooting een bedrag
staat uitgetrokken van f 10.800.als subsidie aan bij-
zondere bewaarscholen. Dit bedrag wordt mede op-
gebracht door degenen, die geen prijs stellen op dit
onderwijs. Het gaat dus niet op, om te zeggen „wij
doen wat, doen jullie dus ook wat", want de voor-
standers van het openbaar voorbereidend lager onder-
wijs dragen reeds bij voor het bijzonder voorbereidend
lager onderwijs. Spreker herhaalt zijn vraag of Burge-
meester en Wethouders bereid zijn te onderzoeken in
hoeverre hier in de gemeente de behoefte bestaat aan
openbaar voorbereidend lager onderwijs en noodigt
dit college uit, het resultaat van dit onderzoek bekend
te maken vöôrdat de nieuwe begrooting verschijnt.
De heer Dr. DroogWethouder, merkt op, dat die
bijzondere bewaarscholen tocli voor iedereen toegan-
kelijk zijn, terwijl de lieer Van Unen ook beweerd
heeft, dat het er niets op aan komt waar de kinderen
het voorbereidend lager onderwijs volgen. Bovendien
is het toch een erkend beginscl van de Liberale
Staatspartij, dat zij niet alles op de staatsruif wii doen
neerkomen.
De heer Van Unen merkt op, dat dit met steun op
de staatsruif niets heeft te maken. De Grondwet zegt,
dat het onderwijs een voorwerp is van de aanhoudende
zorg der Regeering.
Na eenige discussie wordt vervolgens in stemming
gebracht het voorstel van den heer Disselkoen, waarbij
Burgemeester en Wethouders worden uitgenoodigd om
te onderzoeken in hoeverre aanleiding bestaat tot het
geven van openbaar voorbereidend lager onderwijs en
de resultaten van dit onderzoek vöôr de behandeling
der begrooting bekend te maken.
Dit voorstel wordt in stemming gebracht en aange-
nomen met 76 stemmen.
Vöôr dit voorstel stemden de heeren Rijkes, Van
Unen, Van der Erf, De Tello, Disselkoen, Audretsch
en Mevrouw Venhuizen.
- Tegen het voorstel stemden de heeren Van der
Linden, Meeuwenoord, Van Lent, Attema, en de Wet-
houders Dr. Droog en Jhr. van de Poll.