11
27 Februari 1936
15
slag, aanspraak op een wachtgeld ten lastê der ge-
meente, op den voet der volgende bepalingen.
Artikel 37.
1. Aan een ambtenaar als bedoeld in het vorig artikel,
wordt het genot van wachtgeld toegekend, gedurende
een tijdvak gelijk aan zijn diensttijd, ten bedrage van:
a. indien hij ten tijde van het ontslag kostwinner is
van een gezin, gedurende het eerste jaar de laatstelijk
door hem genoten wedde, gedurende het daarop volgend
jaar 75 ten honderd en daarna 60 ten honderd van de
laatstelijk door hern genoten wedde;
b. in de overige gevallen, gedurende de eerste zes
maanden de laatstelijk door hem genoten wedde, ge-
durende de volgende drie maanden 75 ten honderd en
daarna 50 ten honderd van de laatstelijk door hem ge-
noten wedde.
2. Den ambtenaar, die op den dag van zijn ontslag
den 50-jarigen leeftijd heeft bereikt, wordt het wacht-
geld uitgekeerd, totdat hij recht op pensioen kan doen
gelden.
3. De op wachtgeld gestelde, die op den dag van
ontslag kostwinner was van een gezin, doch na het ont-
siag die hoedanigheid veriiest, wordt voor den verderen
duur van het hem toegekende wachtgeld behandeld op
den voet als in het eerste iid ten aanzien van niet-kost-
winners is bepaald.
Artikel 38.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om, op
verzoek van en na verkregen overeenstemming met den
belanghebbende, het bij dit reglement vastgestelde wacht-
geld te vervangen door eene uitkeering ineens, of door
het treffen van eene bijzondere regeling.
Artikel 39.
Onder diensttijd wordt voor de toepassing van deze
regeling verstaan de aan het ontslag voorafgaande tijd,
die in aanmerking komt voor pensioen.
Artikel 40.
Onder laatstelijk genoten wedde wordt verstaan de
bezoldiging, die in de verlaten betrekking op den dag