30 Juni 1936.
133
kend. Wel is bekend, dat voor 1936 als norm werd
genomen het eerste halfjaar 1935. Met invoering van
de rijksregeling, uitsluitend voor het tweede halfjaar
1936, gaat de rijksbijdrage voor 1937 dus zeer waar-
schijnlijk onze neus voorbij.
Stel echter, dat er toch kans zou bestaan voor 1937
een rijksbijdrage te bemachtigen. Stel voorts, dat de
voorschriften daarvoor verder gelijk waren dan die
voor 1936, iets wat nog geheel en al onzeker is.
Dan, maar ook alleen dan, moet bij handhaving van
de oude steunregeling op de begrooting voor 1937
een bedrag van f 39.000.— tneer worden uitgege-
ven dan bij aanvaarding van de rijksregeling.
Hoe nu deze grootere uitgaven voor 1937 te dek-
ken? Nogmaals, het is thans niet de tijd daarovervan
gedachten te wisselen.
Als bewijs echter, dat de financieele toestand van
onze gemeente, zeker, ook zorgen meebrengt. maar
toch waarlijk niet al te somber behoeft te worden
beschouwd, wil hij slechts op één feit wijzen.
En wel hierop, dat onze gemeente bij het schier
overal toenetnen der moeilijkheden en het steeds ver-
der doorvreten der crisisgevolgen, steeds minder be-
hoefde te putten uit het Reservefonds.
In 1933 f 343.000.==
1934 f 150.000,-
1935 f 100.000,—
1936 f 50.000.—
Het wijst er toch z.i. overduidelijk op, dat er heusch
nog wel muziek zit in de begrooting onzer gemeente
en dat de tijd voor de meest ingrijpende maatregelen
nog niet is aangebroken. Het handhaven van de on-
afhankelijkheid onzer gemeente, ook op financieel
gebied, behoeft waarlijk nog geen plaats te maken
voor het vragen van een rijksbijdrage.
De heer Disselkoen zegt, dat de sociaal democra-
tische raadsfractie tegen dit voorstel zeer ernstige be-
zwaren heeft, bezwaren, die in de voornaamste plaats
den feitelijken inhoud betreffen, maar daarnaast toch
ook bezwaren tegen den vorm, waarin Burgemeester
en Wethouders hun voorstellen hebben gekleed en
dat daarin een uitermate somber geluid over definan-
cieele positie der gemeente tot uitdrukking wordt ge-
bracht.