0^ 24 September 1936.
af te lossen in hoogstens 19 jaren en wel op 1 Oc-
tober van elk der jaren:
1937 tot en met 1941 telkens f 8100.f 40.500.
1942 tot en met 1943 telkens f8000.— f 16.000.
1944 tot en met 1955 telkens f 1000.f 12.000.
f 68.500,—
IV. De gemeente is te allen tijde bevoegd tot ver-
vroegde geheele of versterkte aflossing pari over te
gaan, mits drie maanden van te voren schriftelijk aan
bovengenoemde Maatschappij is kennis gegeven.
V. Indien de gemeente van hare bevoegdheid sub
IV gebruik maakt vöör 1 October 1941, zal zij aan
bovengenoemde Maatschappij een boete verschuldigd
zijn van 1 over het bedrag, dat zij aflost boven
het sub III bepaalde.
De sommen welke op deze wijze worden terugbe-
taald, worden afgeschreven van de laatste termijnen
der periodieke aflossingen.
VI. De gemeente verbindt zich om over het onaf-
geloste nominale bedrag der leening aan de Maat-
schappij eene rente te betalen, berekend naar vier en
een achtste ten honderd 's-jaars (4Vs per jaar),
verschijnende telkens op 1 April en 1 October van
elk jaar, voor het eerst op 1 April 1937 over het als-
dan verschenen tijdvak, te rekenen van den datum
van de opneming der gelden.
VII. Mocht de gemeente langer dan acht dagen na
den daarvoor bepaalden tijd nalatig zijn in de betaling
van eene voor aflossing of rente verschuldigde som,
dan zal door haar over het bedrag daarvan eene ver-
goeding verschuldigd zijn berekend tegen 2/3 per
maand, een ingetredene als een volle berekend en
wordt al het verschuldigde terstond en ineens opvor-
derbaar.
Dit zal ook het geval zijn, wanneer de gemeente
mocht hebben nagelaten de in eenig dienstjaar te
verschijnen aflossing en rente op deze leening ten
volle te brengen op de begrooting van dat jaar. Zij