18
4 Maart 1937.
Art. 4.
De voorgaande artikelen zijn eveneens van toepassing
op het geheel of voor een gedeelte vernieuwen of ver-
anderen en het uitbreiden van de bestaande of de toe-
komstige bebouwing.
Aht. 5.
De onbebouwd blijvende grond bij woonhuizen moet
als tuin aangelegd en behoorlijk onderhouden worden
ten genoegen van Burgemeester en Wethouders.
Overige onbebouwde gronden mogen niet als opslag-
terrein worden gebruikt of op zoodanige wijze in gebruik
zijn, dat gevaar, schade of hinder voor de omwonenden,
ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders, ver-
oorzaakt wordt.
Art. 6.
Van de bepalingen, vervat in de artikelen 1, 3 en 5
kan, behoudens in de gevallen in alinea 2 van dit artikel
bedoeld, door den Raad, op daartoe strekkend verzoek
van belanghebbende(n) voor ieder geval afzonderlijk,
ontheffing worden verleend.
Voorzooveel betreft gebouwen of getimmerten, welke
te beschouwen zijn als aanhoorigheden van een op het-
zelfde terrein in aanbouw of aanwezig zijnd gebouw, kan
genoenrde ontheffing door Burgemeester en Wethouders
verleend worden.
Art. 7.
Overtreding van de bepalingen dezer verordening
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee inaan-
den of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden,
onverminderd de verplichting tot het onmiddellijk doen
eindigen van de overtreding.
Gedaan ter openbare raadsvergadering van den
4 Maart 1937.
De SecretAris,
üe Voorzitter,