4
25 Januari 1938.
BESCHIKBAARSTELLING BEDRAG PER LEERLING
VOOR OPENBAAR ONDERWIJS IN 1938.
AAN DEN RAAD.
Bij de wet van 22 Mei 1937, Stbl. n 323, in
werking getreden op 28 Mei 1937, zijn belangrijke
wijzigingen aangebracht in de Lager Onderwijswet
1920- Vooral de ^bepalingen betreffende de vaststelling
van de vergoeding aan de schoolbesturen in de exploi-
tatiekosten van iiunne scholen hebben aanzienlijke
verandering ondergaan. Verschillende nieuwe bepalin-
gen zijn in de wet opgenomen om tegemoet te komen
aan de bezwaren van de schoolbesturen, dat zij veel
te laat in kennis werden gesteld van het bedrag dat
over een bepaald jaar kon worden besteed.
De Minister lichtte deze wijziging als volgt toe:
„De besturen der bijzondere lagere scholen vernamen
veel te laat, soms zelfs jaren na afloop van het exploi-
tatiejaar, hoeveel zij in dat jaar aan instandhoudings-
kosten mochten üitgeven. Ware het bedrag der ver-
goeding per leerling in de opeenvolgende jaren on-
geveer gelijk, dan zou dat bezwaar niet zoo ernstig
zijn. De verschillen zijn evenwel soms zeer aanzienlijk.
De geldende regeling maakt het den schoolbesturen
vrijwel onmogelijk de tering naar de nering te zetten.
Indien men eerst eenige jaren later verneemt, wat
men in zeker jaar uitgeven mocht, zal men de zeer
groote kans loopen ôf een belangrijke financieele
schade te lijden ôf op de uitgaven meer dan noodig
is te bezuinigen. In beide gevallen wordt aan de
financieele gelijkstelling te kort gedaan. De driejaarlijk-
sche verrekening komt hieraan niet voldoende tegemoet.
Teneinde hierin verbetering te brengen is het noo-
dig dat de wet den gemeenteraad de verplichting
oplegt om elk jaar tegelijk met de vaststelling van de
gemeente-begrooting te bepalen, welke bedragen in
het jaar, waarvoor de begrooting geldt, voor de ver-
schillende soorten van openbare en bijzondere scholen,
voor de exploitatie beschikbaar gesteld zullen worden".
Aan dit nieuwe voorschrift behoort voor het eerst
uitvoering te worden gegeven bij de vaststelling van
