19
25 Februari 1938.
Art. 2.
De tusschen de grenzen der wegen en de voorgevel-
rooilijnen gelegen grond moet, ter plaatse waar ge-
bouwen zijn opgericht en in gebruik genomen, als
voortuin worden gebezigd en als zoodanig in orde-
lijken staat worden gehouden.
Het in het eerste lid bedoelde terrein moet van den
weg zijn afgescheiden, door middel van een afschei-
ding, waarvan de hoogte niet minder dan 0.40 M. en
niet meer dan 1.25 M. mag bedragen.
De bij de gebouwen behoorende zij- en achtererven
moeten na de ingebruikneming der gebouwen als tuin
worden gebezigd en als zoodanig in ordelijken staat
worden onderhouden.
Op de in deze herziening begrepen terreinen mogen
geen winkels, noch bedrijven van welken aard ook
worden gesticht, noch mogen opgerichte gebouwen
als zoodanig geheel of gedeelteiijk worden ingericht.
1. Het is verboden, voor zoover zulk een verbod
niet reeds begrepen is in artikel 6, eerste lid a, der
Woningwet, op de in dit plan begrepen gronden te
bouwen, anders dan met inachtneming van de bepa-
lingen dezer verordening. Onder bouwen wordt ten
deze verstaan hetgeen daaronder blijkens de Bouw-
en Woningverordening voor deze gemeente is begrepen.
2. Het is den eigenaar, mede den beheerder en
voorts ieder, die krachtens eenig zakelijk recht, bezit
daaronder begrepen, beschikking heeft over de in het
plan van uitbreiding begrepen gronden verboden, deze
gronden zoomede de daarop opgerichte gebouwen en
erfafscheidingen te doen verkeeren in een toestand
die in strijd is met een of meer bepalingen dezer
verordening.
Gedaan ter openbare raadsvergadering van den
25 Februari 1938.
De Secretaris, De Voorzitter,
Art. 3.
Art. 4.
Art. 5.