8 dA
28' Dccombcr 1030.
INSTELLINQ VAN EEN OUDERRAAD.
AAN DEN RAAD.
Bij de wet van 22 Mei 1937, Stbl. n°. 323, is de
Lager-onderwijswet 1920 o.m. in dezen zin gewijzigd
dat daarin nu is bepaald, dat in gemeenten, waar
meer dan één oudercommissie bestaat, door den Ge-
meenteraad een Ouderraad kan worden ingesteld. In
de betrekkelijke wetsbepaling is de ouderraad bevoegd
verklaard zich tot Burgemeester en Wethouders of tot
den Gemeenteraad te wenden met betrekking tot de
gemeenschappelijke belangen der openbare lagere scho-
len in de gemeente. Tot de taak behoort voorts het
geven van alle inlichtingen aan het gemeentebestuur
en de leden van het Rijksschooltoezicht, die dezen
verlangen.
De verdere bevoegheden zijn, evenais de wijze van
verkiezmg, geregeld in het Koninkiijk Besluit van 24
October 1938, Stbl. n°. 374.
Uit dit Koninklijk Besluit blijkt, dat de ouderraad
tot taak heeft bij de ouders, voogden en verzorgers
liefde en belangstelling vocr de school van hun kin-
deren aan te kweeken, den bloei dezer school te be-
vorderen en die school te steunen bij de vervulling
van haar taak. Voorts neemt de ouderraad kennis
van de wenschen en bezwaren, welke door de ouder-
commissiën onder zijn aandacht worden gebracht en
neemt hij deze in behandeling, voor zoover daarbij
gemeenschappelijke belangen van de openbare scholen
in de gemeente zijn betrokken.
In verband met het bovenstaande deelen wij U mede
dat in deze gemeente reeds geruimen tijd een centrale
oudercommissie bestaat, zij het dan, dat hiervoor nog
geen wettelijke grondslag aanwezig was. Voorts is ons
uit een schrijven, ontvangen van de Voorzitters en
Secretarissen der bestaande oudercommissiën, gebleken,
dat instelling van een ouderraad op prijs zal worden
gesteld. üok wij achten deze instelling gewenscht.
Wij stellen U voor tot die instelling te besluiten