6 Januari 1939.
AFSCHAFFING VAN METERHLIREN.
AAN DEN RAAD.
De leden van Uwen Raad, de heeren W. A. de Tello
en H. Disselkoen, hebben aan U een voorstel gedaan
om te besluiten tot geleidelijke afschaffing van de meter-
huren voor gas, water en electriciteit.
Uit de bij dat voorstel verstrekte toelichting valt op
te maken, dat de voorstellers van de verkeerde ge-
dachte uitgaan, dat het woord meterhuur letterlijk moet
worden opgevat. De meterhuur moet echter niet uitslui-
tend worden beschouwd als een vergoeding voor de
onkosten verbonden aan het gebruik van den meter.
De exploitatiekosten van den meter vormen slechts een
klein gedeelte van de vaste lasten, die elke gebruiker
aan het bedrijf veroorzaakt. Wij wijzen hierbij op de
kosten van meteropname, administratie, incasso en aan-
sluiting. Verder komen hier nog bij de vaste lasten
van het buizennet en van de productie-installatie.
Het is practisch niet uitvoerbaar om het geheele be-
drag der vaste lasten op de verbruikers te verhalen in
den vorm van een vastrecht, omdat dan de kleine ver-
bruikers veel meer zouden moeten betalen,
Naar onze meening moet de meterhuur worden be-
schouwd als een vergoeding zij het dan slechts een
kleine in de vaste bedrijfslasten. Als zoodanig is dan
ook de bijdrage, die van de verbruikers gevraagd wordt,
billijk en bestaat o.i. voor afschaffing geen enkele aan-
leiding.
Het zou misschien aanbeveling verdienen om aan dit
vaste bedrag een anderen naam te geven door b.v. in
de plaats van meterhuur te spreken van aansluitkosten.
De eerste naam is echter zoo ingeburgerd, dat wij tot
het doen van een voorstel daartoe nog niet zijn over-
gegaan.
De capaciteit van den meter is in zeker opzicht te
beschouwen als een maatstaf voor de eischen. die een
verbruiker aan het bedrijf stelt. Uit dien hoofde is het
dus ook niet onbillijk, dat de bijdrage in de vaste lasten
afhankelijk is van bedoelde capaciteit.
Nu doet zich weliswaar in deze gemeente het geval
voor, dat voor de muntmeters geen huur wordt betaald.