106
6 Januari 1939.
personeel lager is dan de toegepaste voor jeugdige
werkloozen.
De heer van der Erf antwoordt bevestigend.
De heer van Unen verwondert zich over de oppositie,.
die ten aanzien van dit onderwerp bestaat. Spreker acht
het juist, dat Burgemeester en Wethouders werk zoeken
voor jongelui om hen wat te laten verdienen. Het betreft
hier werk, dat anders hoogstwaarschijnlijk niet zal ge-
beuren. Hij begrijpt niet, dat nu gevraagd wordt het
loon op te voeren. Spreker raadt aan nu maar hierop niet
verder in te gaan, daar Burgemeester en Wethouders
anders wel eens de neiging konden toonen, om niets
voor de jeugdige werkloozen te doen.
De Voorzjtter zegt, het te verrichten werk te hebben
beschouwd als niet noodzakelijk. Dit was toch ook de
bedoeling van den heer Voors.
De heer Dr. Droog, Wethouder, merkt nog op, dat
het de bedoeling is de jeugdige werkloozen 4 weken
achtereen aan 't werk te houden en de verdiensten niet
in aanmerking te laten komen bij de berekening van
den steun.
De heer Disselkoen wijst er op, dat dit volgens de
steunregeling niet geoorloofd is.
De heer Dr. Droog, Wethouder, dacht, dat, omdat
hier niet de rijksregeling geldt. 't wel mocht.
Den heer Voors zou het niet verwonderen, als men
bij overleg met de organisaties zou hooren, dat de door
den Wethouder voorgestelde loonen nog hooger waren
dan die in het vrije bedrijf worden gegeven.
De heer van der Linden zal zich nu niet langer ver-
zetten.
Volgno. 501a. Kosten van een onderzoek naar de
mogelijkheid van omscholing van werklooze
bloemistarbeiders.
De Voorzitter deelt mede, dat in verband met de aan-
genomen motie van den heer Rijkes in de vergadering
van hedenmiddag, een nieuwe post moet worden inge-
steld onder volgno. 501 a, luidende: „Kosten van een
onderzoek naar de mogelijkheid van omscholing van