6 Januari 1939.
27
drijf, tegen een niet onbelangrijk lager procent zijn ge-
converteerd, en ten
2e. dat er in de laatste 4 jaren slechts resp. 60.
/93.en het laatste jaar geen cent in het
reservefonds van het bedrijf is gestort.
Eene financieele politiek, die in deze zeer bijzondere
tijden van economische depressie zeker toelaatbaar is,
doch uit een economisch en zakelijk oogpunt voor het
bedrijf bekeken zeker niet wenschelijk is. Een reserve-
fonds op t oogenblik van /6.313.38, bij een kapitaal
van 302.840.—, zijnde even 2 is bij een bedrijf,
als het electriciteitsbedrijf, z.i. eenvoudig veel te weinig
en dus ontoelaatbaar. Het reservefonds dient dan ook,
ten koste van het winstcijfer, met een belangrijk bedrag
per jaar aangevuld te worden.
Deze storting moet z.i. in de allereerste plaats, in-
dien het maar eenigszins mogelijk is, geschieden, en
hieraan heeft blijkbaar de heer Kromhout niet gedacht.
Zijn, aldus vraagt spreker, nu de bedrijfswinsten van
het gemeentelijk electriciteitsbedrijf, zooals de heer
Kromhout meent, zoo buitensporig hoog? Krijgen we nu
werkelijk, in vergelijking met andere geineenten, een
veel te hoog winstcijfer per inwoner? Om dat naar
waarde te beoordeelen, is het toch z.i. noodig eene
vergelijking te maken, en dan wenscht hij dat te doen
aan de hand van de verkregen bedrijfswinsten van de
eiectriciteitsbedrijven van de gemeenten Haarlem, Alk-
maar en Amsterdam.
Spreker noemt speciaal drie groote bedrijven, omdat
hij de meening is toegedaan, dat eiectriciteit in ,,'t
groot" te produceeren en af te leveren, goedkooper kan
gedaan worden dan bij een klein bedrijf. Spreker denkt
hier natuurlijk speciaai aan de „vaste lasten" van het
bedrijf, die procentsgewijze bij een groot bedrijf be-
langrijk kleiner kunnen zijn dan bij een klein bedrijf.
Het resultaat van zijn onderzoek zal spreker hier
laten volgen.
1. Heemstede (distributie-bedrijf)
Winst per inwoner 1934 6.
1935 6.20
1936 6.20
1937 6.70 gem. /6.27
2. Haarlem (opwekkingsbedrijf)
Winst per inwoner 1934 7.30
1935 6.90