6 Januari 1939.
33
waarschuwing, en hadden wij nog maar een vestigings-
overschot van 427.
Toch moesten de tarieven van gas enz. ongewijzigd
blijven, toch moesten alle verbeteringen van socialen
en anderen aard achterwege blijven en wat is het
resultaat?
Het vestigingsoverschot was van Januari tot Decem-
ber 1938 slechts 78; een aantal, dat ondanks de pessi-
mistische beschouwingen van den heer Voors, zelfs door
het kleine Oegstgeest overtroffen wordt.
Dit is, spreker zeide het reeds, het fiasco van de
politiek, die immers op den groei van de gemeente ge-
richt heette te zijn.
En nu is niet het ergste, dat Burgemeester en Wet-
houders onze voorstellen afwijzen; het ergste is, dat
heel deze bedenkelijke ontwikkelingsgang het college
blijkbaar niets heeft geleerd!
Opnieuw is het parool: stilstand.
En het is verbluffend, welk een virtuositeit Burge-
meester en Wethouders aan den dag leggen in het vin-
den van argumenten om dien stilstand zoogenaamd
te rechtvaardigen.
Een markant voorbeeld daarvan is het argument om
terzake van het voorbereidend onderwijs niets te doen,
wijl de Minister de voorbereiding van een regeling van
dit onderwerp in overweging heeft.
Nu weet iedereen, dat minister Slotemaker de meest
beminnelijke man van dit Kabinet is, maar ook, dat hij
de meest weifelmoedige, de minst doortastende is.
De Voorzitter verzoekt den heer Disselkoen op deze
wijze niet door te gaan.
De heer Disselkoen is van meening, dat Burgemeester
en Wethouders dit argument dan niet in hun antwoord
hadden moeten opnemen.
De Voorzitter zegt, dat de heer Disselkoen hier niet
den persoon van den Minister moet bij halen.
De heer Disselkoen merkt op, dat er toch geen be-
zwaar zal zijn als hij den Minister beminnelijk noemt.
De Voorzitter wijst den heer Disselkoen er op, dat hij
ook nog wat anders over den Minister gezegd heeft en
dat hij, als de heer Disselkoen zoo doorgaat, hem het
woord zal ontnemen.