25 Mei 1939.
dening bestaat, omdat, wanneer dat wel het geval
zou zijn, het verzoek om vergunning uitsluitend aan
de daarbij gegeven voorschriften moet voldoen om
daarop een gunstige beschikking te krijgen; met bij-
zondere plotseling opkomende omstandigheden kan
geen rekening worden gehouden en de tengevolge
daarvan noodig geachte eischen moeten achterwege
blijven. Volgens art. 9 van meergenoemde wet is ons
College bevoegd, bij gebleken wenschelijkheid, de
krachtens art. 3, 2e, gestelde eischen van veiligheid,
gezondheid en zedelijkheid te wijzigen. Aangezien van
deze bevoegdheid ook gebruik kan worden gemaakt
om eischen gesteld krachtens verordening te wijzigen,
bestaat dus steeds de mogelijkheid, dat deze aange-
legenheid wordt geregeld door ons College.
In het kort samengevat komt het dus hierop neer,
dat, wanneer een verordening bestaat, eerst de wen-
schelijkheid moet blijken om nadere eischen te stellen,
terwijl, wanneer geen verordening is vastgesteld, door
ons College bij een te verleenen vergunning onmid-
dellijk met bijzondere omstandigheden rekening kan
worden gehouden en de eischen dienovereenkomstig
kunnen worden geregeld.
Een en ander geeft ons dan ook aanleiding U te
adviseeren niet over te gaan tot de vaststelling van
een verordening als bedoeld in art. 3, 2e lid der
Bioscoopwet.
Ten aanzien van het voorstel tot vaststelling van
een verordening als bedoeld in art. 4, le lid der
Bioscoopwet merken wij op, dat naar onze meening
aan een regeling als daarin bedoeld, geen behoefte
bestaat. Er mogen immers geen films worden ver-
toond voordat zij door de Centrale Commissie voor
de keuring van films voor openbare vertooning zijn
toegelaten. Door deze Commissie wordt tevens be-
paald of de films vertoond mogen worden aan per-
sonen tusschen 14 en 18 jaar of wel, dat zij ook
mogen worden vertoond aan kinderen beneden 14
jaar. Wij zijn van oordeel, dat op deze wijze vol-
doende maatregelen zijn genomen om ongewenschte
filmvertooningen te voorkomen en daarom achten wij
een plaatselijke verordening tot regeling van dit on-
derwerp overbodig. Wij zijn hiervan temeer overtuigd,
omdat ons is gebleken, dat in andere gemeenten waar
bioscopen worden geëxploiteerd, de behoefte aan eene