72
29 Juni 1939.
STEUNREGELINQ VOOR WERKLOOZEN.
AAN DEN RAAD.
Door den Minister van Sociale Zaken werd bij cir-
culaire van 31 December 1938 aan de gemeentebestu-
ren het volgende medegedeeld.
„Teneinde het verrichten van gezinsarbeid van huis-
houdelijken aard door Nederlandsche meisjes, zooveel
mogelijk te bevorderen, heb ik besloten mijn goed-
keuring er aan te hechten, dat alle verdiensten door
gezinsleden van ondersteunden en tewerkgestelden,
verkregen met het verrichten van gezinsarbeid van
huishoudelijken aard, bij het vaststellen van het steun-
bedrag c. q. van de plaatsing bij de werkverschaffing
geheel buiten beschouwing worden gelaten. Wegens
bovenbedoelde verdiensten behoeft dus op geenerlei
wijze aftrek plaats te hebben".
Deze circulaire, welke uiteraard alleen bestemd was
voor de gemeenten waar de rijkssteunregeling voor
werkloozen van toepassing is, heeft toch in de eerste
vergadering van ons College in dit jaar een punt van
bespreking uitgemaakt. In beginsel werd er toen wel
voor gevoeld, hoewel reeds verschillende vragen, o.a.
omtrent de kosten, naar voren kwamen, welke nadere
bestudeering noodig maakten. Besloten werd daarom
ook het advies van de Commissie voor de Werkloo-
zenzorg in te winnen. Tijdens de raadsvergadering
van 6 Januari j.l. werd door een Uwer leden gevraagd
of in deze gemeente de bovenbedoelde circulaire toe-
passing zou vinden, waarop door een der Wethouders
een bevestigend antwoord werd gegeven.
Uit den aard der zaak kon tengevolge van dat ant-
woord niet tot uitvoering worden overgegaan, omdat
wijziging van de steunregeling daaraan vooraf be-
hoorde te gaan.
In verband daarmede moest met de Commissie voor
de Werkloozenzorg overleg worden gepleegd. Dit over-
leg geschiedde aanvankelijk schriftelijk, doch in ver-
band met een inmiddels ontvangen nadere circulaire
en op grond van opgemaakte berekeningen werd mon-
delinge behandeling in de Commissie noodig geacht.