20 November 1939.
379
meester en Wethouders, dat zij alleen de behandeling
van dezen brief op de agenda hebben geplaatst. Spreker
aelooft, dat verschillende sprekers den brief van Gede-
puteerde Staten niet op de juiste wijze hebben bezien.
Men heeft daartegenover wel allerlei gevoelsargumenten
gesteld, maar z.i. is dit struisvogelpolitiek. Bij de eerste
behandeling van deze kwestie was het een zaak tus-
schen Haarlem en Heemstede als gelijkwaardige pai-
tijen. Nu is de positie veranderd; feit is, dat Gedepu-
teerde Staten een standpunt hebben ingenomen, hetgeen
duidelijk blijk geeft, dat op ernstigen tegenstand van
Gedeputeerde Staten moet worden gerekend. Spieker
meent, wel eenige ervaring te hebben in het lezen van
brieve'n van officieele instanties en daarom te mogen
verklaren, dat hij in dezen brief een voorbode ziet van
vernietiging van het genomen besluit. De kans dat Ge-
deputeeîde Staten liun brief alsnog inslikken is _z.i.
bijzonder klein; met deze werkelijkheid dient îekening
te worden gehouden. Nu heeft de heer de Tello wel
gevraagd, hoe Gedeputeerde Staten kunnen verwachten,
dat de Raad zijn besluit na dezen brief inslikt, maar
spreker is van meening, dat men van Gedeputeerde
Staten evenmin kan verwachten, dat zij op hun brief
terugkomen. Spreker ziet de zaak zoo, dat er, als de
Raad volhoudt, slechts een kleine kans bestaat, dat
Gedeputeerde Statén het hoofd in den schoot zullen
leggen. Volgens spreker bestaat er wel voor 95
zekerheid, dat Gedeputeerde Staten, indien de Raad in
zijn besluit volhardt, het besluit zullen casseeren.
Daardoor zal de gemeente echter in een dwangpositie
komen te verkeeren. Spreker meent, dat de Raad zich
dient af te vragen, of hij daarvan de consequenties kan
dragen.
Spreker zal de feitelijke gevolgen van het met goed-
keuren van het besluit tevens onder 't oog zien. Als
hij de raadsmeerderheid goed begrijpt, dan is het de
bedoeling, na het niet-goedkeuren, in beroep te gaan
bij de Kroon. 't Gevolg hiervan zal zijn, dat gedurende
een tijdvak, hetwelk spreker uit eigen ervaring op 1
1 y2 jaar schat, onzekerheid zal komen te bestaan wat
er o-ebeuren moet. Doch laten we aannemen, dat na
een^termijn van 9 maanden eindelijk de goedkeuring
van de Kroon verkregen wordt, dan nog zal het te laat
zijn om vöôr 't volgend winterseizoen de vernieuwingen
in de fabriek te voltooien. De tweede mogelijkheid is,