De heer Van Lent vestigt er de aandacht op, dat hij
de beide vorige malen tegen het voorstel van Burge-
meester en Wethouders heeft gestemd, niet omdat hij
de finantieele voordeelen, aan dat voorstel verbonden,
uit het oog verloor, maar omdat hij het verlies van een
gedeelte van de onafhankelijkheid en het prijsgeven van
een mooi werkobject in de gemeente, welke daar toch
al zoo arm aan is, nadeelen vond, welke bij hem zwaar-
der wogen dan de finantieele voordeelen.
Toen het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
na het bekende schrijven van Gedeputeerde Staten, weer
aan de orde kwam, heeft spreker, ook na de vaderlijke
vermaning van den Voorzitter vlak vöôr de stemming,
toch zijn stem niet aan het voorstel kunnen geven, om-
dat hij van meening was, dat bij handhaving van het
besluit van den Raad, Gedeputeerde Staten dit uiteinde-
lijk nog zouden goedkeuren. Spreker grondde deze mee-
ning op de eigenaardige wijze, waarop het College van
Gedeputeerde Staten aandrong op herziening van het
besluit Van den Raad. Deze verwachting is echter niet
uitgekomen, integendeel, per omgaande deelden Gede-
puteerde Staten mede, dat het raadsbesluit niet werd
goedgekeurd.
Hiermede is volgens spreker de kwestie in een andere
phase gekomen. Wat toch is het geval? Zou nu het
voorstel van Burgemeester en Wethouders niet worden
aangenomen en het besluit vallen om in beroep te gaan
bij de Kroon, dan zijn twee dingen mogelijk. Of de
Kroon vernietigt het raadsbesluit of zij stelt den Raad
in het gelijk.
In het eerste geval zal de Raad opnieuw bij Haarlem
moeten aankloppen, maar dan in een heel andere
positie, omdat Heemstede dan inderdaad in een dwang-
positie zal komen te verkeeren. Dan is Heemstede niet
meer gelijkgerechtigd onderhandelaar, maar zal Haar-
lem het z.i. voor een groot gedeelte te decreteeren
hebben, terwijl Heemstede dan te slikken heeft wat
Haarlem voorzet.
Spreker is van meening, dat de kans dat de Kroon
den Raad in het gelijk zal stellen, wel buitengewoon
klein is, omdat Gedeputeerde Staten het besluit niet
hebben goedgekeurd, maar vooral omdat het geheele
College van Burgemeester en Wethouders tegen het
voortbestaan van de gasfabriek in z'n tegenwoordigen
28 November 1939.