106
29 December 1939.
BIJSLAG OP STEUNUITKEERING
AAN WERKLOOZEN.
AAN DEN RAAD.
Zooals u bekend zal zijn heeft de Regeering be-
sloten goed te keuren, dat de gemeentebesturen, die
de rijkssteunregeling voor werkloozen toepassen, aan
alle ondersteunden een duurtebijslag geven van 5
der netto-uitkeeringen met inbegrip van den brand-
stoffenbijslag.
Hoewel wij een eigen steunregeling voor de werk-
loozen toepassen en dus de Regeeringsbemoeiïngen
ten aanzien van de werkloozen niet maatgevend be-
hoeven te zijn, hebben wij toch gemeend aan dezen
maatregel van de Regeering bijzondere aandacht te
moeten besteden.
Het is een bekend feit, dat de kosten der eerste
levensbehoeften tengevolge van de bijzondere tijds-
omstandigheden een stijging van 5 hebben on-
dergaari. Deze stijging kan uiteraard bezwaarlijk wor-
den opgevangen door hen die zijn aangewezen op den
steun. Op dezen grond achten wij dan ook noodig,
dat wordt overgegaan tot het toekennen van een
duurtebijslag van 5 °/o van de netto-uitkeeringen met
inbegrip van den brandstoffenbijslag. Voorts achten
wij het billijk, dat wanneer de netto-uitkeering is ver-
kregen door aftrek van inkomsten, niet uit arbeid
verkregen, van het bruto-uitkeeringsbedrag, de bijslag
ook wordt verleend over bedoelden aftrek.
Wij voegen hieraan nog toe, dat de meerderheid
van ons College van oordeel is, dat geen bijslag moet
worden verleend, wanneer daardoor de in de „Steun-
regeling voor Werkloozen" gestelde maxima worden
overschreden. De kleinste minderheid in ons College
wenscht den bijslag toe te kennen zonder met deze
grenzen rekening te houden.
De kosten van dezen bijslag zullen, wanneer ook
Maatschappelijk Hulpbetoon tot verhooging der uit-
keeringen van de door dezen dienst gesteunden, zou
overgaan, een bedrag vorderen van rond f 12.000.—
per jaar, welke uitgaaf naar het oordeel van ons
College zal leiden tot belastingverhooging.