450
29 December 1939.
bestaat tusschen een toezegging en een formeele be-
slissing van den Raad. Op 6 Januari is er geen for-
meele beslissing genomen.
De heer Disselkoen citeert uit het rapport van de
Financieele Commissie d.d. 4 Januarl 1939: „Onze
Commissie kan het feit, dat deze beide groepen op
deze wijze te veel aan Personeele Belasting betalen.
niet ontkennen. Wij zijn echter niet overtuigd, dat het
ingediende voorstel het eenige en meest juiste middel
is, om die onbillijkheid op te heffen. Wij adviseeren
U daarom aan Burgemeester en Wethouders te vragen
te overwegen of, uit belasting-technisch oogpunt be-
zien, een andere mogelijkheid bestaat om aan de ver-
melde bezwaren tegemoet te komen".
Dit advies, aldus spreker, werd door den Raad over-
genomen. De Financieele Commissie vroeg aanhouding
van het voorstel met de uitnoodiging aan Burgemeester
en Wethouders om te overwegen of uit belasting-
technisch oogpuut bezien een' andere mogelijkhe'id
zou bestaan om aan de bezwaren tegemoet te komen.
Als Burgemeester en Wethouders nu heel iets anders
zouden hebben voorgesteld, dan zou hun houding
juist geweesl zijn. Burgemeester en Wethouders doen
echter geen enkel voorstel. Ook komen zij niet aan de
gemaakte bezwaren tegemoet. Het lijkt spreker daarom
beter, voortaan in zoo'n gevai een formeele beslissine
van den Raad uit te lokken.
Mr. Bakhuizen van den Brink, aldus spreker, heeft
er op gewezen, dat de tijdsomstandigheden moeilijk
zijn. Zijn ze dat niet voor bewoners van kleine huizen,
vraagt spreker. Waar de omstandigheden voor dezen
ten tijde van de indiening van sprekers voorstel al
moeilijk waren, dan zijn zij het nu dus dubbel. De
vraag stellen is haar tevens beantwoorden.
Voorts is de heer Mr. Bakhuizen van den Brink het
met de voorgestelde progressie niet eens. Maar de
Financieele Commissie heeft Burgemeester en Wet-
houders toch uitgenoodigd, om aan de bezwaren die
aan het voorstel kleefden tegemoet te komen, aldus;
spreker.
Spreker heeft verder met verbazing gehoord, dat de
heer Van der Erf het voorstel ontijdig heeft genoemd.
De heer Van der Erf heeft er zich echter meermaleri,
over uitgelaten, dat het bij de behandeling van de be-