128
25 April 1940.
Burgerwacht.
De heer Rijkes wijst er op, dat door hem in de
vergadering van 8 Februart j.l. is gevraagd hoe of het
staat met de oprichting van de Burgerwacht. Spreker
meent dat door de ziekte van den Burgemeester deze
zaak niet op de lange baan geschoven dient te worden.
De Voorzitter zegt, dat hij in 't begin van zijn
waarneming op dit terrein niet teveel heeft willen op-
treden. Nu is hij hiermede doende. De Inspecteur van
politie moet spreker daarover adviseeren en die heeft
het zeer druk, zoodat nog eenig geduld gewenscht
is. Op 't oogenblik is een hulppolitie gevormd, die
eigenlijk de taak van de Burgerwacht vervult.
De heer Rijkes vraagt, of hij daaruit begrijpen moet,
dat, als de Burgerwacht wordt opgericht, de taak van
de hulppolitie dan is afgeloopen.
De Voorzitter antwoordt, dat beide instituten voor
dezelfde doeleinden gebruikt kunnen worden.
De heer Rijkes zegt, voorloopig tevreden gesteld
te zijn.
Rondzending ingekomen voorstellen.
De heer Kamerbeek zegt, dat Burgemeester en Wet-
houders bij hun schrijven dd. 4 April 1940 aan de
leden van den Raad een regeling voorlegden voor het
rondzenden van ingekomen voorstellen. Naar aanleiding
daarvan heeft spreker verzocht, of het toch nog niet
mogelijk was om van de voorstellen afschriften toe te
zenden. Spreker heeft een drukken werkkring, waarom
het hem niet altijd mogelijk is, de stukken ten Raad-
huize te gaan inzien. Als spreker de voorstellen thuis
krijgt, dan heeft hij tenminste gelegenheid om deze
door te nemen. Op spreker's schrijven heeft hij als
antwoord ontvangen, dat er van de zijde van Burge-
meester en Wethouders geen bezwaar tegen bestaat,
om dit onderwerp alsnog in den Raad ter sprake te
brengen. Naar aanleiding daarvan vraagt spreker nog-
maals als er geen ernstige redenen tegen zijn, of
het dan niet mogelijk is om afschriften van de voor-
stellen thuis te zenden. Indien het beduchtheid voor
vöörtijdige publicatie is, dan wijst spreker er op, dat
deze kwestie nu toch opgelost is.